Jeruzalem

8 - 10 mei 2018

Jeruzalem is een vierduizend jaar oude stad, waar drie wereldreligies hun grootste heiligdommen hebben en vele lagen historie over elkaar zijn geschoven. Er is, kortom, ongelooflijk veel te zien, dus wat doe je dan als je er maar twee dagen bent? En een kind bij je hebt dat eigenlijk vooral wil zwemmen?



Je gaat dan in ieder geval zwemmen, uiteraard. Ons hotel, zo toevallig op ons pad gekomen, heeft zowel een buitenbad als een binnenbad, en dat is maar goed ook, want het is opvallend fris buiten (’s avonds moet de trui aan) en het buitenbad is nog niet geopend. Maar terwijl Christel en Wende ’s ochtends het binnenbad vol chagrijnige oude memmes onveilig maken, sluip ik er tussenuit en neem de tram naar Mount Herzl, voor een kleine wandeling langs de heuvel naar Yad Vashem, het beroemde Holocaust-museum.


De naam ‘Yad Vashem’ is ontleend aan de bijbel en betekent zoiets als ‘gedenkteken en naam’. Wat het instituut beoogt –behalve een museum is het ook een archief, bibliotheek en studiecentrum– is de slachtoffers van de Holocaust uit de anonimiteit te halen en een naam en een gezicht te geven. Er is bijvoorbeeld letterlijk een ‘Hal van de Namen’, een koepel met duizenden archiefmappen waarin dossiers worden verzameld. Het doet me denken aan wat (ik meen) Harry Mulisch ooit schreef: er zijn niet zes miljoen joden vermoord, maar zes miljoen keer een jood. (Harry Mulisch was trouwens zelf joods, maar werd samen met zijn moeder gered omdat zijn vader een Reichs-Duitser was die belangrijk werk deed voor de Nazi’s.) Het museum toont met overvloedig beeldmateriaal de ontwikkeling van de Jodenvervolging in de twintigste eeuw, met de nadruk op de verschrikkingen in de oorlog. Het is niet nieuw, ik ken de historie, en niets maakte meer indruk dan mijn bezoek aan Auschwitz in 1992 (HIER), maar toch krijg ik er weer een brok van in de keel. Want behalve het grote verhaal worden in Yad Vashem ook de kleine verhalen verteld, van de mensen om wie het ging, geïllustreerd met brieven, foto’s, persoonlijke spulletjes en videogetuigenissen van overlevenden. Zeer ontroerend allemaal.


Wat Yad Vashem ook doet is onderscheidingen uitreiken aan mensen, niet-joden, die gedurende de Holocaust joden hebben geholpen. Deze worden dan uitgeroepen tot ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’. Dat kan gaan om beroemdheden als Oscar Schindler en Raoul Wallenberg, maar ook om ‘gewone’, onbekende burgers die zo dapper waren in actie te komen toen het zo hard nodig was. Zoals mijn oudoom Ruurd Frieswijk en diens vrouw IJtje die jarenlang een joodse man in hun huis verborgen hielden (zie HIER). Inmiddels hebben zo’n 26.000 personen de onderscheiding gekregen. Buiten het museum is een grote tuin waar bomen zijn geplant voor alle rechtvaardigen. Ik ben er even doorheen gelopen, maar kon die van Ruurd en IJtje niet vinden, het terrein is te uitgestrekt.


Bovendien had ik niet veel tijd meer, ik moest vrouw en kind weer opzoeken, die ik met natte haren en rode chloorogen op de hotelkamer tref. Inmiddels is het twee uur ’s middags. Wat gaan we doen? Naar de Klaagmuur natuurlijk, dé bezienswaardigheid van Jeruzalem.

De Klaagmuur, eigenlijk de ‘Westmuur’ geheten, bevindt zich in de Oude Stad, het met massieve stadsmuren omringde historische centrum. Tot anderhalve eeuw geleden was dit het volledige Jeruzalem, een bescheiden Arabische medina met een handvol joden. Sindsdien is er het een en ander veranderd, ahum. Tegenwoordig heet dit Oost-Jeruzalem en ligt er verspreid over de heuvels rondom die oude stad een hele nieuwe, moderne stad van ruim 800.000 inwoners waarin de Arabieren de minderheid zijn geworden, 300.000 versus 520.000 joden. Omdat de stad voor beide partijen, joden en Arabieren, zo belangrijk is, had de Verenigde Naties in al haar wijsheid bij de toekenning van de staat Israël in 1947 besloten Jeruzalem aan geen van beiden toe te wijzen, maar onder internationaal toezicht te stellen. Maar dat liep anders, want in 1948 annexeerde Israël eerst West-Jeruzalem en in 1967 ook Oost-Jeruzalem. Feitelijk is de Israëlische hoofdstad dus illegaal.


We nemen het trammetje naar de stadsmuur en lopen dan via Jaffa Gate naar binnen. De oude stad is autovrij, een labyrint van straatjes en steegjes, deels overdekt, waarin de souvenirshops zich aaneen rijgen en duizend-en-een varianten te koop zijn van Christus aan het kruis. Je hebt een christelijke wijk, een Armeense wijk, een Joodse wijk en een Arabische wijk. 


En helemaal in het oosten stuit je uiteindelijk op een muur, de Westmuur dus, zo genoemd omdat het ooit de westelijke muur was van de tweede Joodse tempel, de enige muur die nog overeind bleef staan toen de Romeinen de tempel verwoestten, in her jaar des Heeren 70. (De naam ‘klaagmuur’ komt van het klagen over die verwoesting van de tempel.)  Voor joden is het de heiligste plek ter wereld. Ze komen om te bidden of om briefjes met wensen in de voegen tussen de stenen te stoppen. Mannen en vrouwen hebben ieder een eigen deel van de muur ter beschikking; opvallend is dat het bij de vrouwen veel drukker lijkt, wat Christel de obligate grap ontlokt: vrouwen hebben nou eenmaal meer te zeiken!


We nemen allebei een kijkje, ik met een wit keppeltje op dat ik uit een grote bak keppeltjes bij de ingang gris – bij de Westmuur dienen mannen hun hoofd te bedekken. Naast mij staat een orthodoxe jood te bidden: zwart pak, zwarte hoed, lange witte baard. Anders dan in de rest van Israël, waar je er af en toe een tegenkomt, zie je de Orthodoxe joden in Jeruzalem overal lopen. Ook draagt het merendeel van de mannen hier in de hoofdstad een keppeltje, ook als ze verder modern gekleed gaan in spijkerbroek en sneakers. De vrouwelijke variant zijn lange rokken, hoog gesloten bloesjes, soms een hoofddoekje. Het maakt het straatbeeld in Jeruzalem fascinerend veelzijdig: modern en ouderwets, bijbels en profaan, het loopt allemaal dwars door elkaar heen en lijkt gelijkmoedig samen te leven, hoewel politiek gesproken de ultra-Orthodoxe joden (ongeveer 10% van de bevolking) een pain in the ass zijn in het seculiere moderne Israël.


Links van de Westmuur, een paar meter boven de grond, loopt een wat armoedige houten voetbrug: deze leidt naar de Mughrabi Gate, de enige toegang tot de Tempelberg voor niet-moslims. (Moslims hebben nog acht andere toegangen.) Opening is zeer beperkt, alleen als je ’s ochtends vroeg komt schijn je een kans te maken, dus je begrijpt: nè nè nèèèè, gemist. Voor ons dus niet de Al Aqsa Moskee en de vermaarde Rotskoepel met zijn gouden dak, de heiligste plek voor de moslims (na Mekka en Medina) omdat Mohammed hier een nachtje geweest is op een soort fantasiepaard. Op onze tenen staand hebben we een glimp opgevangen van de gouden koepel en dat was het. We moeten nog een keer terug, dat is duidelijk.


Wél meegepikt, elders in de oude stad, is de belangrijkste kerk uit het Christendom, de Heilige Grafkerk. Naar verluidt gebouwd op de plek waar Jezus is gekruisigd, toen Jeruzalem nog veel kleiner was en zich hier een steengroeve bevond, buiten de stadsmuren. Vele pelgrims bezoeken jaarlijks de kerk en ook nu is het er vreselijk druk. Je vindt er de steen waarop Jezus gebalsemd zou zijn en een versierde kapel met zijn graf, waarvoor een lange rij van wachtenden staat die om de beurt een momentje de kapel in mogen, onder toezicht van een in pij gestoken monnik. 


Leuk detail: de kerk wordt gezamenlijk beheerd door de diverse richtingen binnen het Christendom (katholieken, Grieks-orthodoxen, Armeens-orthodoxen, Kopten etcetera), maar omdat die voortdurend met elkaar overhoop liggen zijn de sleutels van de Heilige Grafkerk al eeuwenlang in handen van een lokale Arabische familie, die elke dag trouw de deuren opent en ’s avonds weer sluit. Zoiets kan alleen maar in het krankzinnige Jeruzalem.


Het is de laatste kerk, deze trip: méér trekt Wende echt niet. Voor haar maken we ’s avonds nog een show mee pal voor de Jaffa Gate: acrobaten, clowns, een trapezewerker die over een lijn tussen twee torens van de stadsmuur schuifelt, dat laatste een buitengewoon spectaculair gezicht. Maar ons tutje is moe, ze wil weg uit de drukte, en dus nemen we de tram terug richting hotel. Genoeg voor vandaag.



--------------------------------------------------------

De tweede dag vormt zo’n beetje het spiegelbeeld van de eerste. Terwijl Christel ’s ochtends Yad Vashem bezoekt, ga ik met Wende zwemmen. En ’s middags zijn niet wíj aan de beurt, maar Wende, en bezoeken we het Bloomfield Science Museum waar kinderen allemaal proefjes mogen doen, met elektriciteit, magnetisme, gezichtsbedrog en noem maar op. Wende vindt het prachtig, helemaal hyper rent ze rond, drukt overal op knoppen om te zien wat er gebeurt. Van de onderliggende wetenschappelijke principes, keurig in drie talen uitgelegd, snapt ze geen moer (wij soms ook niet, trouwens), maar wat kan het schelen, ze is helemaal blij.





 ’s Avonds belandden we weer bij de Jaffa Gate in de oude stad, eigenlijk om een sound and light-show over Jeruzalem te zien, maar we waren vergeten dat het straattheaterfestival nog bezig is, dus daar pakken we weer een staartje van mee voordat we neerstrijken in een restaurantje. En daar eindigt het mee voor ons. Onder het motto ‘je mist meer dan je ziet’ verlaten we de heilige stad Jeruzalem.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten