Het bos in

Zondag 22 juli 2006
Er zijn drie dingen die ik altijd heb willen zien in m’n leven: de piramides, de Mount Everest en de jungle. De eerste twee kon ik reeds afstrepen, en sinds deze week ook de derde. We zijn in de jungle geweest en het was een geweldige ervaring! 

Vanaf nu kunnen we weer gewoon met de camper naar Frankrijk. Eindelijk!

Het begint zondagochtend, ijselijk vroeg, om kwart over vijf verzamelen bij het reisbureautje, Manu Ecological Adventures. Op de stoep een kluwen van schimmen, slaperige gezichten, rugzakken. Om ons heen loopt het uitgaansleven van Cusco op z’n laatste, zwalkende benen; er slingeren dronkemannen voorbij en bij de kleine hamburgertentjes verdringt men zich voor de bekende vette bek na het stappen. Deze ‘civilisatie’ gaan wij ver achter ons laten. Tegen zessen vertrekt ons bus en zijn we onderweg naar een klein stukje aarde dat nog vrijwel ongerept is. 



Het Amazonegebied begint –net zoals de Amazonerivier- in Peru, aan de oostzijde van het machtige Andesgebergte. Vandaar strekt het zich over vrijwel geheel Brazilië uit tot aan de Atlantische Oceaan, en eigenlijk zelfs tot aan de overkant daarvan, tot in Congo in Afrika, want het regenwoud daar zat ooit aan de Amazone vast en vormde zo een uitgestrekte groene gordel ter hoogte van de evenaar. Qua oppervlakte vormt het Amazone-oerwoud ongeveer de helft van Europa, maar wij gaan natuurlijk maar naar een klein stukje, te weten het Manu National Park, ter grootte van een derde van Nederland. Sinds 1987 is dit beschermd werelderfgoed. Negentig procent ervan is verboden terrein: daar woont alleen een aantal geïsoleerde indianenstammen. De overige tien procent is toegankelijk, maar enkel voor georganiseerd toerisme via een aantal erkende ecologische reisbureautjes. In totaal komen er zo’n tweeduizend mensen per jaar.


En zoals het een heus oerwoud betaamt: er zijn geen wegen. Alle vervoer gaat dus per boot, via de Madre de Diosrivier. Eerst reizen we dus een dag met de bus om een béétje in de buurt te komen en vervolgens worden we overgezet op een lange, kanovormige houten boot met bankjes en een regendak en zijn we overgeleverd aan de vaarkunsten van onze schipper, Mozes, een kleine stoere man in spijkerbroek en kaplaarzen die de hele tijd breed grijnzend de motor laat grommen. ‘We’, dat zijn drie Duitsers, twee Amerikanen, twee Engelsen en een Hongkongse plus het verlegen schippershulpje Geronimo, de kokkin Luisa (of zoietsa) en onze onvolprezen gids Alexis, die om een of andere reden Chino (=Chinees) wordt genoemd.
 

Het blijkt twee dagen varen naar het begin van het park. Omdat we momenteel het droge seizoen beleven (ofwel, het regent niet de héle tijd) is de waterstand laag en blijft de boot regelmatig steken, zodat Mozes ons het snelstromende water in commandeert en we de boot over de schrapende stenen heen moeten duwen. Links en rechts natuurlijk veel groen, alleen maar groen eigenlijk. Op de droogevallen strandjes vogels, schildpadjes, vlinders en een enkele kaaiman.  

Onderweg verblijven we in lodges, hutjes op palen die deels uit hout en deels uit muskietengaas bestaan, privacy nul dus. Stapsgewijs verdwijnen de westerse verworvenheden. Na een dag geen warm water meer. Na twee dagen geen stroom meer. Na drie dagen geen bier meer. 





Op dag vier varen we het park binnen, langs een stel capibara’s, hamsters van een meter hoog die op de oever rondscharrelen. Twee dagen blijven we in het park en die tijd brengen we door met wandelen, wandelen en wandelen. Ochtendwandelingen, middagwandelen, avondwandelingen. Het hele programma is gericht op het spotten van wildlife. ’s Ochtends is er de meeste kans grote zoogdieren te zien, ’s middags zijn er de apen en ’s avonds, in het donker, de insekten en de spinnen.

 Vooral de nachtwandelingen zijn fascinerend. Zwijgend lopen we door het oerwoud, het is warm en klef, maar de lange kleren moeten aan vanwege de muggen, tien toeristen achter een gids aan, allemaal met een hoofdlampje speurend naar klein gewemel, gewriggel, gewriemel... Handgrote spinnen op boomstammen. Reuzenkrekels, met voelsprieten van tien centimeter lang. Een boomkikker op een tak. Kakkerlakken die wegkrabbelen over het pad. Enorme fladderende motten. Mijn mooiste vondst is een klein, lief kikkertje, groen gestreept, rustig zittend op een blad – maar de gids legt uit dat het een van de giftigste kikkers uit het oerwoud is en dat de plaatselijke indianen dit gif gebruiken om huin pijlpunten te upgraden, zeg maar.

Wat zien we verder? Apen die zich hoog in de bomen tegoed doen aan de bladeren en zich daarna met een reuzenzwaai naar een volgende boom slingeren, een regen van afgebroken takken veroorzakend. Reuzenotters, twee meter lang, een zeldzaam dier dat met uitsterven wordt bedreigd; we zien hoe vijf stuks groepsgewijs op vis jagen en daarna hun buit luid knagend verorberen, hangend over een boomstam. Vogels, heel veel vogels, met kleuren en namen die we allemaal weer vergeten zijn. Kaaimannen, die overdag boomstamsgewijs op het strand liggen en ’s avonds in het water drijven, doodstil, alleen hun ogen steken boven de oppervlakte uit, maar die ogen schitteren je al van vijftig meter tegemoet als je er een zaklantaarn op richt.



Maar de koning van de Amazone, en de koning van onze trip...de jaguar. We zien hem op de voorlaatste dag, als we weer wegvaren uit het park. Alexis ontdekt hem met z’n verrekijker. Hij ligt te slapen op de oever, onder een boom. Als de boot tot op zo’n twintig meter is genaderd steekt hij z’n gevlekte kop omhoog, monstert ons, staat dan soepeltjes op en loopt het bos in, weg van dat grote veertienkoppige beest dat stinkt naar benzine, insektenspray en muffe kleren.

Op dag zeven, een dag eerder dan gepland, wegens omstandigheden die hier te ver voeren, brengt een reis van twintig uur ons weer terug in Cusco. Om één uur ’s nachts nemen we op straat afscheid. Natuurlijk is er ‘iets’ gegroeid tussen al die mensen uit al die landen. De Duitsers bestonden uit een leuk stel uit Hamburg plus een rechtse bal met een geweldig gevoel voor humor. Toen we hoorden van de lange, lange terugreis viel er even een zuchtende stilte, tot de Duitser opmerkte: “Zat zoundz like fun!” De Amerikanen waren een ontzettend lief stelletje uit Californië, dat ons een keer wakker deed schrikken met een ijselijke gil toen het –in de kamer naast ons-  twee enorme spinnen in hun bagage ontdekte. De Hongkongse was een klein meisje met veel pit dat je alles kon wijsmaken. Alleen de Engelsen... De Engelsen, een jong stelletje nog, bleken helaas een uitzondering op de regel dat reizen je blik verruimt. Ze detoneerden nogal met hun nuffige gedrag. Gelukkig maar. Elke groep heeft zo’n storend element en als je niet kunt ontdekken wie het is...tja, dan zou je het zelf wel eens kunnen zijn.



Maar de mooiste kerel was Alexis, onze gids. Uitgedost in legergroen oogde hij als een soort Rambo, maar in werkelijkheid was het een hele zachte, wijze man die niet alleen, als bioloog, vreselijk veel wist van de natuur, maar er ook op een bepaalde manier emotioneel bij betrokken leek. Mede dankzij hem hebben we een geweldige week beleefd. Bij afscheid hebben we hem een kraanvogeltje gegeven dat ik voor hem had gevouwen. Of hij déze vogel kende? Nee. Hij lachte. Maar hij wilde hem graag hebben.


Achter Alexis aan

Geen opmerkingen:

Een reactie posten