Machu Picchu

Zondag 29 juli 2007
Hier in Peru leiden alle wegen naar Machu Picchu, figuurlijk gesproken. Machu Picchu is overal. In winkels, hotels, restaurants, op straat, op bussen, overal zie je foto's van de mysterieuze Inca-ruïne, het 'nieuwe' wereldwonder waar de Peruanen apetrots op zijn. 

Wat?! Het zegt je niets? Jawel jawel, je kent het wel, kijk, zó ziet het eruit: 


Ironisch genoeg leidt er letterlijk gesproken juist géén weg naar Machu Picchu. Het ligt in de zogeheten 'heilige vallei', op een bergtop boven het plaatsje Aquas Calientes, een kilometer of honderd van Cusco vandaan. Dit Aquas Calientes, een toeristenfuik eerste klas, is alleen bereikbaar per trein of per voet. Wij zijn gaan lopen. Je kunt kiezen uit verschillende meerdaagse wandeltochten en de broemdste is de Incatrail, die de oude 'snelweg' volgt die de Inca's destijds aanlegden om zich snel te kunnen verplaatsen binnen hun enorme rijk. Echter, deze toch is zo populair dat de regering quota heeft moeten instellen en er per dag maximaal 500 mensen mogen vertrekken (200 toeristen en 300 gidsen en ander personeel). Als gevolg daarvan is er een wachtlijst van zeven tot negen maanden. Het is echt filelopen, zo hebben wij gehoord, en daarom hebben wij gekozen voor een andere wandeling, de Salkantay-trail, waarvan onze reisgids zegt dat hij mooier en hoger is en slechts aanbevolen wordt voor "more adventurous trekkers who have already acclimatized". Wow! We hebben er zin in.




Het reisbureau helaas minder, lijkt het. Als we een dag voor vertrek binnenlopen treffen we twee mannen in een zware hasjlucht die knetterstoned vertellen dat we op de lijst staan en er 's avonds iemand naar ons hotel komt voor  de briefing. 's Avonds: niemand. Voor de zekerheid staan we de volgende ochtend om vijf uur bepakt en bezakt klaar, misschien komt de bus wél. Maar nee, niks. Om acht uur bellen we het reisbureau en schelden een onschuldig meisje de huid vol, waarna de ondoorzichtige raderen van toeristisch Peru eindelijk gaan draaien en we alsnog met een taxi de bergen in worden gereden, waar we op een grasveldje kennismaken met de andere "adventurous trekkers" die al drie uur aan het lopen zijn. Het zijn een viertal Canadezen/Amerikanen die knetteren van de energie, een wat bescheidener stel uit Quebec en twee bevriende jonge stelletjes uit Spanje/Argentinië die eruit zien alsof ze gaan flaneren op de Ramblas, want de jongens dragen hippe gestreepte broeken en de meisjes roze enblauwe gymschoentjes. De volgende dag voegt zich hierbij nog Manuel, en charmante ex-barkeeper die nu in wijn handelt in Madrid. Tenslotte is er nog onze gids, een verlegen jongen uit Cusco, Joselito geheten.


Goed, daar gaan we dan. De eerste dag voert langzaam omhoog via een breed rotspad waarlangs, behalve de paarden en de ezels, af en toe nog een auto voorbij hobbelt. We kamperen aan de voet van een grote ijshelling. Het is 3800 meter hoog en ontzettend koud. Huiverend werken we ons in de tochtige eettent door de popcorn en het avondeten heen. 's Nachts meet m'n thermometer -1 graden in de tent, dus buiten zal het wel stevig vriezen.
 

De tweede dag moeten we meteen na het ontbijt vier uur klimmen, naar een pas op 46oo meter hoogte. Helaas blijken de ezeltjes 'op' en moeten we onze rugzakken zelf dragen. Gelukkig weet Joselito na twee uur een paar langslopende paarden te ronselen, zodat we zonder rugzak verder kunnen. Ondanks dat blijft het afzien. De hoogte is moordend: op deze hoogte, tussen 4000 en 46oo meter, krijg je 30-40% minder zuurstof dan op zeeniveau en dat merk je. We zijn continu buiten adem, en als we twee stappen te snel doen -even frivool op een rotsblok springen- staan we te higen als een karrepaard. Uiteindelijk komen we boven. Er staat een snijdende wind en we schuilen achter een grote steen, terwijl we ons lunchpakketje eten (fruit en chocolade) en kijken naar de imposante ijswand van de Salkantay, met 6180 meter de hoogste berg in dit gebied. 

De derde dag zijn de Amerikanen/Canadezen vertrokken (zij doen de tocht in vier dagen, wij in vijf) en blijven wij over met het stel uit Quebec, dat géén stel bljkt naar gewoon vrienden, Manuel en de Spaans/Argetijnse primadonna's die verbazend goed meekomen. In de regen dalen we verder af. Het pad is steil en glibberig, een roetsjbaan van water, modder en ezelstront. Het bos wordt cloud forest, een sort half-oerwoud dat ontstaat in valleien waar altijd mist hangt. We kamperen bij het plaatsje Santa Teresa, op een drukke kampeerplek tegenover een slachterij, dat wil zeggen een betonnen vloer met een dakje erboven. We zien hoe twee koeien worden geslacht. 's Avonds krijgen we een feestmaal van de koks. Met kip.


De vierde dag steken we via een kabelbaantje de snelstromende rivier over en lopen verder naar beneden. We zitten nu weer in de tropische zone en passeren de een na de andere fruitplantage. Aan de bomen hangen bananen, sinaasappels, papaya's en -de nationale vrucht van Peru- avocado's. Tegen enen lunchen we bij het eindstation van een hydro-elektrisch treintje naar Aquas Calientes. Alle Spaanstaligen besluiten de trein te nemen, maar wij gaan samen met de Quebecanen, die heel aardig blijken te zijn, te voet verder en lopen het laatste stuk over de spoorbaan, af en toe opzij stappend als er een trein op z'n Peruaans voorbij boemelt terwijl voorop een spoorwegbeambte met een rode vlag vriendelijk naar ons zwaait. 






Ongemerkt lopen we langs Machu Picchu, hoog boven ons, maar dat ontdekken we pas de volgende dag. Na twee uur springt Aquas Calientes tevoorschijn uit z'n hol tussen de immense groene bergruggen. We zijn er.

...Aquas Calientes springt uit z'n hol...

We zijn er! Met Patrice en Rachel.

Inmiddels zijn we aardig bevriend geraakt met Patrice en Rachel en dat komt goed uit, want in het veel te kleine stadje zijn de hotels 'op' en moeten we met z'n vieren een klein kamertje zonder wc of douche delen.

Maar wat maakt het uit? De nacht is namelijk nogal kort. Om drie uur staan we op. Om half vier ontbijten we. Om vier uur gaan we op pad, op weg naar het eindpunt van deze tocht, de beloning en bekroning, de hoofdprijs: machu Picchu. Er volgt een afgrijslijke klim, in het donker, door het bos, via een rotstrap met treden van wel dertig, veertig centimeter hoog. Totaal gesloopt komen we boven. Maar we zijn de eersten. Als om zes uur de pendelbusjes uit Aquas Calientes arriveren, passeren wij al de kassa en beklimmen het laatste heuveltje en hebben dan ongestoord uitzicht op iets dat zo bijzonder is, zo mooi en magisch en magnifiek dat het eigenlijk niet in woorden te beschrijven valt. Gelukkig hebben we de foto's nog.

Macchu Picchu, ofwel 'oude berg', is gebouwd tussen 1400 en 1500 op last van de Inca-keizer Pachacuti. Oorspronkelijk waren de Inca's gewoon een van de vele indianenstammen die Peru telde en woonden ze hier, in de 'heilige vallei'. Pachacuti was degene die begon met gebeidsuitbreiding. Door hun enorme organisatietalent slaagden de Inca's erin om binnen enkele tientallen jaren, door een combinatie van diplomatie en geweld, een wereldrijk op te bouwen dat zich uitstrekte van Columbia in het noorden helemaal tot in Chili in het zuiden, liefst 5500 kilometer lang (ofwel, van Noord-Afrika tot de Noordkaap). De hoofdstad was Cusco. Dit moet een schitterende stad zij geweest, letterlijk, want het goud en zilver blonk je tegemoet van alle kerken en paleizen.
  
En toen...toen kwamen de Spanjaarden.
  

In juli 1532 landde Francisco Pizarro met 180 soldaten op de kust van Noord-Peru. Het was het begin van het einde. Binnen anderhalf jaar had Pizarro het rijk in handen. Ongelooflijk eigenlijk, want de Inca's konden legers van honderduizenden mannen op de been brengen. De techniek gaf echter d doorslag. De Inca's, die geen paarden kenden en geen schiettuig, waren niet opgewassen tegen de ervaren Spaanse vechtjassen die -hoog te paard gezeten- dood en verderf zaaiden met hun zwaarden en lanzen van superieur Europees staal. Vijftig Spaanse ruiters konden zomaar enkele duizenden Inca's in de pan hakken   zonder zelf een schrammetje op te lopen. Daarnaast maakte Pizarro gewiekst gebruik van een burgeroorlog die de Inca's op dat moment verdeelde. nfin, om een lang verhaal kort te maken, of eigenlijk een kort verhaal nog korter te maken: het was gebeurd met de machtige Incabeschaving en het enige at er tegenwoordig nog van rest zijn de taal, Quechua, de officiele taal van Peru (met Spaans) en de muren. Want de Inca's konden onvoorstelbaar goed bouwen. Cusco, bijvoorbeeld, is sinds de 16e eeuw regelmatig door aardbevingen getroffen. Alle Spaanse gebouwen zijn ingestort en verdwenen. De Incamuren staan er nog steeds, tot op de dag van vandaag.

En o ja... Machu Picchu is er nog. In 1533, toen de Spanjaarden oprukten naar Cusco, verlieten de Inca's ijlings Machu Picchu, waarna de stad -verscholen in de bergen-  ten prooi viel aan oerwoud en vergetelheid. De Spanjaarden hebben Machu Picchu nooit gevonden. Pas in 1911 stuitte een Amerikaanse avonturier, Hiram Bingham, op de overwoekerde ruïne. Hij maakte foto's, deed wat opgravingen en verscheepte tientallen gouden beeldjes naar de Verenigde Staten die nooit meer zijn teruggevonden. (Het schijnt overigens dat Bingham model heeft gestaan voor Indiana Jones.) Sindsdien is Machu Picchu uitgegroeid tot het icoon van Peru.
Wat kun je er verder nog van zeggen? Machu Picchu is prachtig. Ga vooral eens kijken. Maar neem een pendelbusje.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten