Connemara

31 juli – 6 augustus 1993

Vanuit Galway liften we naar Clifden, een bescheiden plaatsje aan de Westkust. Een jong stel nam ons mee.


Omdat de twee niet zoveel zeiden, hoefde we geen beleefdheidsgesprekje te voeren en konden we lekker naar buiten kijken en het Ierse landschap in ons opnemen dat hier woest en verlaten aandeed, los van de talloze schapen die gewoon over de weg liepen. We bevonden ons hier in de streek Connemara, samen met Donegal in het uiterste noorden het meest authentieke deel van het land waar je ook nog de meeste Gaelic-sprekers tegenkwam. We kampeerden bij een hostel met uitzicht over de baai. De volgende dag was het zondag en planden we een rustdag, wat ongetwijfeld een idee van F. was. Inmiddels waren we 2 weken onderweg en waren we met de wijzers van de klok mee exact de helft – de onderste helft – van Ierland door gelift. Een mooie prestatie, als je het mij vroeg, maar voor F. was het duidelijk teveel van het goede. Er begon zich een principieel twistpunt tussen ons af te tekenen: rondreizen was niet F. haar ding, Ze hield meer van slow travel en kwam sowieso moeilijk op gang 's morgens, dit in tegenstelling tot mij die het liefst meteen op pad ging en iedere dag verder wilde trekken. Mijn leven overziend kan ik stellen dat dit verschil zich in meer of mindere mate bij al mijn reispartners heeft voorgedaan (Christel uitgezonderd), maar bij F. speelde dit het ergste op en leidde het tot emotionele uitbarstingen soms, zoals nu in Clifden. We sloten daarom een soort compromis: wel verder gaan, maar rustiger aan en meer met de bus, zodat er hopelijk meer quality time overbleef.

 
Het begon in ieder geval goed, een dag later, met een hele dag wandelen langs de ‘Skyroad’, een 11 kilometer lange weg over het schiereiland waaraan Cliften lag. Prachtig heuvellandschap, verlaten, groen en schimmig. Nog een heuvel afgedaald naar een imposante ruïne waar niemand was. Op de helft dronken we een afternoon tea bij een simpele bed and breakfast; enigszins gegeneerd zaten we in de huiskamer, waar een klein kind – spelend met LEGO – zonder pardon werd weggejaagd richting keuken, waar we het vervolgens hartverscheurend hoorden huilden. De scones smaakten toen toch iets minder.

Bij gebrek aan openbaar vervoer zagen wij ons genoodzaakt vooralsnog toch weer verder te liften, wat in het verlaten Connemara geen sinecure was. De eerste dag – die vermoedelijk weer laat begon – kwamen we slechts 15 km verder, tot Letterfrack waar we ons eerst in de pub gefrustreerd lieten vollopen met hot whiskey en vervolgens onze tent opzetten in de tuin van een jeugdherberg. Ook de tweede dag verliep weinig voorspoedig en bleven we steken in Ballina, waar we de pub maar weer opzochten. Een zwaar aangeschoten man – blond, een soort dronken Jeff Daniëls – legde me 10 keer uit waar we een leuk kampeerplekje konden vinden. Uit respect volgden we zijn advies en kwamen uit bij een fraaie, boomrijke heuvel naast het plaatselijke sportcomplex – aan de andere kant lag de rioleringsinstallatie, wiens geluid klonk als het ruisen van een rustiek beekje. Het bleek inderdaad een mooi plekje en onze tent stond in een soort druïden cirkel van bomen.

Vanaf dat moment stapte we over op de bus. Die bracht ons tenslotte waar we wezen wilden: Sligo (‘plaats der schelpen’), een wat grotere plaats aan weerszijden van een rivier. Hier zochten we het plaatselijke museum op dat grotendeels gewijd was aan Sligo’s grootste zoon – daar hebben we hem weer– William Butler Yeats. Onder andere troffen we er de originele Nobelprijsmedaille met bijbehorend certificaat van de Zweedse Academie. 's Avonds namen we nog de bus naar het plaatsje Drumcliffe iets naar het noorden en bezochten daar het graf van Yeats, gemarkeerd door een eenvoudige steen met het opmerkelijke, door de dichter zelf gekozen opschrift: ‘Cast a cold eye/on life, on death/horseman pass by!’ Ofwel, Nobelprijs of niet, verbeeld je maar niets. Daarna kampeerden we in de buurt in een drassig veld vol schapen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten