Galway

27 – 31 juli 1993

De neus ging naar het noorden, richting Galway wat moeizaam verliep. We deden er twee dagen over, inclusief een overnachting ergens in een weiland.

Galway is een voor Ierse begrippen grote stad (80.000 inwoners) en geldt als de hoofdstad van de westkust. Het is een universiteitsstad en het centrum – druk en levendig – is compact en telt veel pubs. We kwamen terecht op een camping in Salthill, een voorstadje met look-and-feel van een foute Engelse badplaats: een boulevard vol lelijke appartementen, veel fastfoodzaken, kermis en casino, en bevolkt door...volk dat daarvan houdt. Wij pasten ons aan door fish and chips te eten aan de promenade en trokken ons toen terug met een flesje wijn in onze tent. 12 gulden kostte die fles, noteerde ik in mijn dagboek. Het was een kolossale investering van ons, maar het was de goedkoopste fles die we konden vinden – alcohol en sigaretten waren duur in Ierland, wie wilde drinken kon dat beter in de pub doen waar de prijzen weer heel redelijk waren.


We bleven een dagje in Galway en gingen daarna nog een dagje op en neer naar Thoor Ballylee, een burchttoren uit de normandische tijd zo'n 40 kilometer naar het zuiden. Hier woonde jarenlang William Butler Yeats, in een land van dichters de grootste dichter van het land en winnaar van de Nobelprijs in 1923 (het kleine Ierland heeft die prijs liefst 4 keer gewonnen). Niet toevallig heet zijn bekendste werk ‘The Tower’. Schrijversmusea zijn nooit spectaculair, eerder saai, en Thoor Ballylee vormde geen uitzondering, maar voor literatuurstudenten als ons was het toch fascinerend. Vanaf het dak had je een mooi uitzicht over de landelijk omgeving: weiden, bomenrijen, rimpels in het landschap die je met dichterlijke vrijheid heuvels zou kunnen noemen. Mooi denk ik, al herinner ik het me niet meer precies.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten