Noord-Ierland

6 – 10 augustus 1993

‘The Troubles’ werd het genoemd: de problemen. Een eufemisme voor de bloedigste burgeroorlog van Europa die 30 jaar duurde en pas in 1998 zou worden beëindigd. Plaats van handeling: de lieflijke heuvels van Noord-Ierland.


Wij betraden in zekere zin dus oorlogsgebied toen wij in augustus 1993 de grens tussen Ierland en Noord-Ierland overstaken. Ooit was het eiland één land, dat wil zeggen, het hoorde in zijn totaliteit tot het Britse Rijk en werd bestuurd door Engelsen met een hete aardappel in de keel – adel dus, en nog protestants ook – die weinig op hadden met het katholieke boerengepeupel dat moest leven op een hongerdieet van aardappels. Onvermijdelijk leidde dat tot onvrede en opstanden en gedurende de 19e eeuw groeide de roep om ‘home rule’ ofwel zelfbestuur, wat uiteindelijk in 1920 door de Britten werd gehonoreerd. De Ieren kregen hun eigen land – maar niet helemaal. Het noordelijke deel waar veel protestanten woonden – kolonisten uit Schotland en Engeland – werd een aparte staat, Noord–Ierland. And the troubles began... De katholieke minderheid voelde zich gediscrimineerd en begon vanaf de jaren zestig haar rechten op te eisen. Dat zette een geweldsspiraal in gang tussen de extremistische vleugels van de katholieken (de Irish Republican Army ofwel de IRA) en de protestanten (de RUC) met het haastig opgetrommelde Britse leger in the bloody middle. Tijdens Bloody Sunday (1972) schoten de militairen 13 katholieken dood– dat hielp de zaak niet. Uiteindelijk zou het zoals gezegd tot 1998 duren voor het zogenaamde Goede Vrijdag-akkoord werd gesloten waarbij alle partijen de wapens neerlegden en daarna duurde het nog bijna tien jaar, tot 2007, voor het Engelse leger het land verliet. Nog steeds is het echter, in potentie, een kruidvat, en dat verklaart waarom die grens tussen Ierland en Noord-Ierland zo gevoelig ligt bij de huidige Brexit-perikelen (de ‘backstop’). Grenscontroles en militairen, die er dreigen te komen bij een no-deal-Brexit, roepen in deze streek hele nare herinneringen op.

Maargoed. De Brexit was nog ver weg in 1993, sterker nog: de EU bestond officieel nog niet eens, want pas later dat jaar zou het Verdrag van Maastricht (de oprichting van de EU) geratificeerd worden. Het Britse Lagerhuis zou maar nipt voor stemmen – 319 om 316 stemmen –  dus bij toetreding was het land al net zo verdeeld als momenteel bij uittreding. Waren ze er maar nooit aan begonnen...

We staken de grens over bij Londonderry (door de Ieren koppig ‘Derry’ genaamd) en namen de bus naar Port Ballintree aan de noordkust. Een weinig interessant stadje met een camping die wij als typisch 'Brits’ beoordeelden met rijen stacaravans op genummerde veldjes met keurige voortuintjes. De reden dat wij hier neerstreken was om de bekendste bezienswaardigheid van Noord-Ierland te bezoeken, namelijk de Giant Causeway. Dit is een spectaculaire rotsformatie langs de kust bestaande uit 40000 basaltzuilen – afgekoeld lava – ontstaan door een vulkaanuitbarsting zo'n 6 miljoen jaar geleden. We bezochten het de volgende dag. Eerst liepen we bovenlangs, langs de rand van de klif, en toen onderlangs weer terug over een smal en glad pad. In totaal legden we zo’n 8 kilometer af. Het zonnetje scheen, uitzicht over zee was prachtig, kortom een heerlijke wandeling. Daarna namen we de bus naar een ander plaatsje – Ballycastle – waar we weer een camping opzochten en onszelf trakteerden op een flesje wijn.



In Ballycastle brachten we de zondag door. Niet dat er veel te doen viel: op de boulevard troffen we een armetierig kermis aan, verder was het centrum verlaten en waren alle winkels gesloten. Dus zat er maar één ding op: naar de pub. Deze bleek bevolkt door een roedel luidruchtige, flink aangeschoten Ierse mannen wiens rode hoofden niet alleen hun alcoholinname verried maar ook hun werk in de buitenlucht. Het waren boeren die sinds gisteravond al de zaterdagse veemarkt aan het afsluiten waren. Ze streken neer aan ons tafeltje en sleepten ons mee in een drankgelag zonder weerga: in mum van tijd gingen er – naar ik meen – 7 grote glazen Guinness doorheen, waarvan de laatste paar waren aangelengd met cider zodat er een stevig, bitterzoet brouwseltje ontstond dat wegdronk als ranja, maar explodeerde als raketbrandstof. (Een 'black velvet' wordt het genoemd las ik later ergens.) Ze begonnen zelfs liedjes te zingen, Ierse folksongs vol tragiek en krokodillentranen. Hun stemmen waren verbazend goed. Aan het begin van de avond ging ons licht uit en strompelden we terug naar de camping waar F. voor de tent nog pasta wist te maken voordat we totaal knock-out gingen.

Maandag pakten we de bus terug naar het zuiden, met een overstap in Belfast, centrum van ‘the troubles’ en in die jaren een geplaagde stad waar geweld aan de orde van de dag was. Het enige dat wij ervan merkten waren de afgezette straten in het centrum waar zwaarbewaakte soldaten de wacht hielden. Ik weet niet of er destijds een negatief reisadvies gold voor Noord-Ierland, of het officieel als gevaarlijk gold, maar veel toeristen kwamen er niet en eenmaal in Belfast begreep ik wel waarom. De stad joeg me angst aan en nodigde beslist niet uit te blijven.


De bus bracht ons snel verder naar het zuiden waar we op goed geluk uitstapten bij het plaatsje Dundrum. Volgens onze kaart bevond zich hier de ruïne van een kasteel. Het lag op een heuvel buiten het dorp en we liepen er naartoe en zetten onze tent neer op een glooiend weiland achter de ruïne. Het was na zessen inmiddels, een heerlijke zachte zomeravond met een onbewolkte hemel. We dwaalden door de ruïne waar niemand meer was en keerden toen terug naar onze tent, waar we langzaam de zon zagen ondergaan achter het heuvellandschap dat zich uitstrekte zover als we konden kijken. Nergens zag je een stippellijn, laat staan woorden als ‘noord’ of ‘zuid’. Een heerlijk plekje, kortom, en van de vele vrije plekjes waar ik in mijn leven heb gestaan komt deze zeker in de top 5.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten