Wicklow Mountains

19 – 21 juli 1993

Goed. Uitslapen, rugzak weer om en op pad. We namen de bus naar het zuiden en bezochten in Enniskerry het landgoed Powerscourt Estate.

Powerscourt, 19 hectare groot, herbergt een kasteel met naar verluidt de mooiste tuinen van Ierland. Eigenaar is de familie Slazenger, ja die van het sportmerk. (Ik had er een racket van in mijn tennisjaren.) Het landhuis zelf maakte een ietwat vervallen indruk; een brand had het in 1974 verwoest en pas in 1996, dus 3 jaar na onze reis, zou renovatie plaatsvinden. Mooi was wel de tuin die als een groene loper, terrasgewijs, met vijver en al, uitrolde richting de heuvels die opdoemden in de verte. Fraai plaatje. Powerscourt figureert regelmatig in films, bijvoorbeeld in ‘Barry Lyndon’, de enige hopeloze film van meesterregisseur Stanley Kubrick. Helaas oogde alles wat druilerig in het wisselvallige weer: regen, zon, regen, zon. Typisch Iers weer, zouden we merken.





We liftten verder, naar Roundwood, waar we de camping opzochten. De volgende ochtend duimden we nog een stukje verder tot we in Laragh arriveerden, een plaatsje op een kruispunt van drie wegen midden in de Wicklow Mountains. Deze Wicklow Mountains zijn het grootste heuvelgebied van een land dat, los van wat kustgebergte hier en daar, verder verrassend vlak is; hoogste punt hier is 925 meter (en 1038 elders in Ierland). We liepen door het dorpje, passeerden een aantal sportvelden – voor Gaelic Football, een mengvorm van voetbal en rugby – en stapten toen bij een bruggetje de oever op van een snelstromend beekje en zetten daar onze tent neer tussen de struiken en bomen, compleet onzichtbaar vanaf de weg. Het ruisende beekje vol stapstenen lag aan onze voeten. Een heerlijk plekje.



Later die dag wandelden we naar de vallei van Glendalough – ‘dal van twee meren’ – waar je de ruïnes vindt van een van de oudste kloosters ter wereld, dat van de heilige Kevin. In de 6e eeuw vestigde hij zich hier als kluizenaar en verzamelde een schare volgelingen om zich heen die gaandeweg een bloeiende kloostergemeenschap opbouwde dat het belangrijkste religieuze centrum van Ierland werd. Vanaf de 10e eeuw was het echter gedaan met de heilige rust toen achtereenvolgens Vikingen en bezetters uit Engeland langskwamen en alles platbrandden.


Tegenwoordig resteren er alleen nog de ruïnes. Een paar gebouwtjes zijn hersteld, zoals een kerkje en een toren van 33 meter hoog, een zogeheten Round Tower waarmee het zuiden van Ierland ooit vergeven was. Naar schatting waren er meer dan 100 halverwege de Middeleeuwen; 20 staan er nu nog overeind. Waar ze voor dienden is niet zeker, waarschijnlijk wilden de monniken ze simpelweg als statussymbool, precies zoals destijds de families in San Gimignano tegen elkaar opboden met het hoogste huis en landen tegenwoordig met de hoogste wolkenkrabber. Jongens onder elkaar, wie heeft de grootste? Enfin, het is een prachtige plek, Ierland op zijn mooist: heuvels en bos, verweerde stenen muurtjes, watertjes. F. en ik hebben er een paar uurtjes rond gewandeld en keerden toen terug naar Laragh om een andere bezienswaardigheid van Ierland te bezoeken: de pub. F schreef ansichtkaarten, ik las de Irish Independent, onder andere over een bomaanslag in Belfast waar we ook nog naartoe wilden. Ging lekker daar. Ondertussen dronken we Guinness van de tap. Vond het eerlijk gezegd nogal bitter, maar goed, het hoorde erbij hier. Daarna trokken we ons weer terug, min of meer binnen gehoorafstand van de pub, in de wildernis aan de oever van de River Glenacalo.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten