Chiang Rai

We namen afscheid van elkaar. Gerda keerde terug naar Nederland en wij reisden door naar Laos, via een plaats die Chiang Rai heette. Dat was een tip van Lieke.

Ze had nog een heleboel andere tips voor ons, hielp ons met hotel en vliegtuig enzovoorts, dat was ontzettend prettig voor ons. Maar haar basistip, namelijk dat Thailand veel interessanter was dan Laos, legden we eigenwijs naast ons neer.

Chiang Rai ligt helemaal in het noorden van Thailand. We vlogen er in anderhalf uur naartoe. Het ligt in de zogeheten ‘gouden driehoek’ ofwel het grensgebied van Thailand, Birma en Laos, berucht om z’n productie van opium (voor heroïne bijvoorbeeld). Ons hotel heette dan ook Golden Triangle Inn. Het is een bescheiden plaatsje, niet te verwarren met Chiang Mai dat meer naar het westen ligt en een bekend toeristenoord is, waar je jungletochten kunt maken en op een olifant zitten, van die dingen. Niet dat dat in Chiang Rai niet kan, het is alleen veel kleiner van opzet allemaal. Dan bedoel ik niet de olifanten.




Als we ’s avonds wat rond lopen vallen ons de vele oudere blanke mannen op die schijnbaar verveeld in café’s bier zitten te drinken, al of niet met een Thaise vrouw aan hun zijde. Ook passeert ons op straat een vreselijke lelijkerd met een jong meisje aan de hand. Geen fijn gezicht. Het is de cultuur van de Thaise bruiden. Later horen we dat het onder de Thai zelf als een succes wordt beschouwd als een vrouw zo’n Westerse sukkel aan de haak weet te slaan: de hele familie helpt mee om de farang uit te zuigen. Bruidschat voor de ouders, goud voor de bruid (als verzekering), een huis. Vaak belandt zo’n man in het dorp van z’n bruid: een of ander Thais gat waar niets te doen valt en niemand hem begrijpt omdat hij de taal niet spreekt. Daarom zoeken ze graag plaatsen als Chang Rai op, zodat ze even onder de mensen kunnen zijn, lees tussen de andere blanke veroveraars.

Over taal gesproken: het Thais schijnt een ontzettend moeilijke taal te zijn. Ruben probeerde het te leren in Bangkok. Het is een zogeheten ‘tonale’ taal, net zoals het Chinees, wat wil zeggen dat de toonhoogte waarop je iets uitspreekt bepaalt wat het betekent. Er bestaan zeven manieren om een woord uit te spreken (hoog, laag, stijgend, dalend etcetera) en dat levert zeven betekenissen op, die totaal verschillend kunnen zijn. Tel daarbij op dat het schrift 44 medeklinkers en 32 klinkers telt en dat de hele rambam zonder spaties of interpuncties aan elkaar wordt geschreven en je begrijpt datersprakeisvaneenuitdaging. Nog een wonder dat ons ‘dankjewel’ (kap kun kap) soms werd begrepen. Hoewel je natuurlijk nooit weet wàt er werd begrepen: misschien knikten de Thai, een bijzonder beleefd en welopgevoed volkje, ook vriendelijk als je ze ‘doe maar koe’ toewenste...

THAILAND TIP TOP 3: DE MENSEN
Okee, je verstaat ze zelden: niet in hun eigen taal en ook nauwelijks in het Engels, dat klinkt alsof ze alleen de onderste helft van letters uitspreken. Maar verder zijn Thai rustig, vriendelijk, beleefd en zeer behulpzaam, bijna op het onderdanige af. Als toerist laten ze je lekker je gang gaan. Contact met de bevolking zul je dus beslist niet krijgen, maar in vergelijking met sommige andere Aziatische landen, die druk en chaotisch kunnen zijn, voelt Thailand als een verademing.



Onze enige dag in Chiang Rai besteedden we in een boot en op een olifant – een tourtje dus. Ook een tip van Lieke. Eerst voeren we in een long tail boat, een traditionele platte rivierschuit, een stuk over de Kok-rivier en vervolgens stapten we over op een olifant. Via een soort laadplatform klommen we op een houten bankje dat vastgebonden zat op de rug van Jumbo en bij iedere stap vreselijk wiebelde. Ooit was het vast een goed idee, maar je begrijpt wel waarom de mensheid ergens in haar geschiedenis heeft besloten paarden te gaan gebruiken om vooruit te komen. Bovenop deze kolos klosten we door een fraai groen landschap van heuvels en rijstvelden.





Eindpunt was een dorpje waar je kon uitstappen bij zo’n zelfde olifantensteiger. We kregen lunch hier en konden een beetje rondkijken in het dorpje. De Karen leven hier, een bergstam die verspreid is over de ‘gouden driehoek’. Hun bestaan is nog semi-traditioneel, al kunnen we vaststellen dat Coca cola en brommers er zijn doorgedrongen.



Een wandeling, een ijskoude duik bij een waterval en een tochtje met een jeep bracht ons aan het eind van de middag weer terug bij ons hotel. En al zijn we geen grote fans van tourtjes, deze vonden we toch olifanteressant.

’s Avonds scharrelden we wat rond bij een tempeltje bij ons om de hoek dat fraai was verlicht met allerhande lampjes en lampionnetjes. Dè bezienswaardigheid van Chiang Rai, een poedersuikerwitte tempel, kregen we niet in ons Thaise Turbo Tour gepropt. Daar moeten we een keer voor terug. De volgende dag stapten we ’s morgens vroeg op de bus naar Chaing Khong, waar de veerboot naar Laos vertrekt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten