Aswan

December 1999
 
Aswan is de zuidelijkste stad van Egypte. Vroeger begon hier het Egypische rijk, en dat is eigenlijk nog steeds zo, al ligt de officiële grens –een lineaalstreep van de Engelsen uit 1899– nog zo’n tweehonderd kilometer meer naar het zuiden. 

Omringd door woestijn, hemelsbreed 700 kilometer van Caïro en dichter bij Soedan en Eritrea dan bij de Middellandse Zee, voelde Aswan voor mij als het einde van de wereld. In vroeger tijden was men naar Caïro drie tot vier weken met de boot onderweg. En al kon dat tegenwoordig een stuk sneller, zeker als je met het vliegtuig ging, toch was ik nog nooit op zo’n afgelegen plek geweest.


De lome, brede Nijl wordt hier smal en rommelig, vol eilandjes die als stenen in een beek zorgen voor een stroomversnelling. Aswan ligt op de oostoever, verschanst achter een moderne boulevard waar talloze cruisschepen aanmeren. Op de westoever, een kale rotshelling, vind je uitsluitend grafmonumenten, conform het Oud-Egyptische geloof dat het westen, waar de zon onderging, het rijk van de doden was. Prominent zichtbaar is het mausoleum van de Aga Khan.


Mausoleum voor Aga Khan

(Aga Khan? Wie!? Ik kende hem alleen van de songtekst van Peter Sarsted's beroemde eendagsvlieg ‘Where do you go to my lovely’:
Your name is heard in high places
You know the Aga Khan
He sent you a racehorse for Christmas
And you keep it just for fun, for a laugh ha-ha-ha
Het blijkt de eretitel van de godsdienstige leider –imam– van de ismaïlisten, een stroming binnen een stroming binnen de islam. In Aswan ligt de derde Aga Khan begraven, Sultan Mohamed, overleden in 1957. Peter Sarsted zingt over diens opvolger, zijn kleinzoon Karim al Hussaini, voormalig topskiër en tegenwoordig paardenfokker en miljardair.)

Ik had grootse verwachtingen van Aswan. DESTIJDS werkte ik in Zeist op de incassoafdeling van Cadans, een voorloper van het UWV, en een van mijn collega’s daar, Yvonne, had niet lang daarvoor een Nijlcruïse gemaakt. ‘Oh Aswan,” zei ze met een dromerige zucht. “Zó mooi!” Maar eerlijk gezegd viel het mij tegen toen ik eenmaal aan wal was gestapt: ik vond het plaatsje zoals alles in Egypte druk, rommelig en vaag bedreigend, in niets lijkend op de pittoreske zeventiende-eeuwse Europese vestingstadjes die mijn referentiekader vormden. Toch denk ik dat Aswan inderdaad een fijne pleisterplek is. Vanaf de boulevard, met terrassen vol waterpijp rokende mannen, kijk je uit op de baai-achtige Nijl waar tientallen felucca’s rond het prachtig groene Elephantine-eiland laveren. Je zou bijna zweren dat je ergens aan het Sneekermeer zat.


Met felucca rond Elephantine-eiland

En ook in Aswan is veel te zien. Het Nubisch Museum bijvoorbeeld, gewijd aan het volk dat van oudsher ten zuiden van Egypte zetelde, maar wier koninkrijk de koloniale tijd niet overleefde en opgedeeld werd tussen Egypte en Soedan. Het eiland Philae met een groot tempelcomplex gewijd aan de godin Isis. Een voormalige steengroeve waar nog een enorme, onvoltooide obelisk ligt, met 42 meter de grootste die ooit gemaakt zou zijn, ware het niet dat het project werd opgegeven toen er breuken in de steen ontstonden. En de dam natuurlijk. Dè dam. De Aswandam.


Onvoltooide obelisk

De dam werd gebouwd tussen 1960 en 1970, op het hoogtepunt van de Koude Oorlog – en het scheelde niet veel of de Aswandam had in die gespannen tijd een derde wereldoorlog veroorzaakt. Egypte zelf kon het titanenproject onmogelijk betalen. Aanvankelijk zouden de Verenigde Staten zorgen voor financiering, maar deze trokken hun aanbod terug toen de Egyptische leider Nasser –een jonge luitenant, in 1952 aan de macht gekomen na een militaire coup– socialistische trekken bleek te hebben en de nieuwe communistische staat China erkende. Daarop besloot Nasser het Suez-kanaal te bezetten zodat hij de inkomsten kon gebruiken van deze cruciale doorvoerroute van olie.

Zo werd de befaamde Suez-crisis geboren. Frankrijk en Groot-Brittannië, die het kanaal in handen hadden, trokken ten strijde samen met Israël dat z’n scheepvaart vanuit Eilat geblokkeerd zag (en sowieso niet spuugde op een oorlog met Egypte) . Binnen een week hadden ze het kanaal goeddeels terugveroverd, maar toen trapten de Verenigde Naties op de rem en verordonneerden een staakt het vuren. Het kanaal werd definitief toegewezen aan Egypte – een pijnlijke nederlaag voor de oude kolonisatiemachten, zeker voor Engeland waar dit gevoeld werd als het definitieve einde van het ooit zo trotse wereldrijk waar ‘de zon nooit onder ging’. Nasser was in een klap de held van de Arabische wereld. Uiteindelijk zou de Sovjet-Unie –naast technici en machines– het geld leveren voor de aanleg van de dam.

111 meter hoog. Aan de bovenkant 40 meter breed, aan de basis bijna een kilometer. Vier kilometer lang. Nog nooit stond ik bovenop zo’n immens gevaarte. Alsof er een rotsblok van 43 miljoen kubieke meter beton in een riviertje was gerold. Aan de noordkant zag je de beteugelde Nijl braaf wegtrekken richting civilisatie; aan de andere kant keek je uit over een enorme plas, het grootste stuwmeer ter wereld dat toepasselijk genoemd is naar de man die het mogelijk heeft gemaakt en die, als we het toch over overtreffende trap hebben, alom wordt beschouwd als de grootste Egyptenaar van de moderne tijd: Nasser. Zijn Aswandam heeft Egypte veiligheid, stroom, industrie en een hoop prestige gegeven. Zelf heeft hij de opening van de dam in juli 1971 niet meer meegemaakt. Tien maanden daarvoor was hij aan een hartaanval overleden.


Nassermeer

Het Nassermeer is 510 kilometer lang en tussen 5 en 35 kilometer breed. Het duurde 12 jaar voor het bassin helemaal was volgelopen. Dankzij het Nassermeer heeft Egypte nooit meer watergebrek. De grote droogte die halverwege de jaren tachtig de Hoorn van Afrika plaagde – ‘Live Aid’, weet je nog? – is aan Egypte voorbij gegaan vanwege het Nassermeer. De aanleg betekende wel de doodssteek voor wat er nog resteerde aan Nubische beschaving, want alle Nubiërs in het gebied, zo’n 100.000 in totaal, moesten verplicht hun dorpen verlaten. De helft vertrok naar Soedan, de overigen werden geherhuisvest in en rondom Aswan, waar ze met hun donkere, meer Afrikaanse genen de Arabische bevolking zichtbaar aan het bijkleuren zijn.

Hetzelfde lot, relocatie, trof ook een twintigtal historische monumenten, waaronder de tempel van Aboe Simbel. En daarmee, beste lezer, komen we bij een nieuw hoofdstuk van mijn wonderbaarlijke Egyptische reis. Want er is veel groots en bijzonders te zien in het land, maar Aboe Simbel slaat alles.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten