Heenweg

December 1999
 
Mijn reis zou groeps zijn en georganiseerd. De eerste en laatste keer in mijn leven dat ik zoiets zou doen, met uitzondering van de bijzondere tocht naar Bhutan (HIER) in het kielzog van een gezelschap Duitse boeddhisten. 

Van dat groepsgebeuren lag ik, geboren individualist, bijna nog meer wakker dan van het vreemde, onbekende Egypte. En ik deed daarom iets ongelooflijk stoutmoedigs: bij het leuke meisje van NBBS ruilde ik het tweede deel van de reis, zeven dagen luieren aan het strand in Hurghada, om voor zeven dagen op stap in Caïro en Luxor, in m’n uppie. Zonder dat zou ik de piramides namelijk missen, en die waren nou juist het hele uitgangspunt van mijn avontuur. Het kwam mij bijzonder vreemd voor dat mensen kozen voor een reis naar Egypte zònder piramides, maar toen ik eenmaal de groep had leren kennen zou mij weinig meer verbazen. Enfin, genoeg ingrediënten dus om met angst en beven naar moment van vertrek uit te zien.




Donderdag 2 december was de dag. Mijn zus Leonie bracht me naar Schiphol. Het was (na een trip naar Kreta, (HIER)) de tweede keer in m’n leven dat ik vloog en ik genoot ervan, ik leek wel een jongetje van 13 in plaats van een kerel van 31. Naast me zat een jong blond meisje dat druk in de weer was met allerlei papperassen en als hostess in Egypte bleek te werken voor iets dat Hotelplan heette, geen idee of het nog bestaat. Ik zou haar een paar dagen later stomtoevallig weer tegenkomen bij het graf van Toetanchamon. Om zes uur ’s avonds landden we op het kleine vliegveld in Luxor. Donker was het, en verrassend niet warm, fris dus. Het ging gebeuren: ik bevond mij in Egypte.

Vliegen is niet reizen maar reizen overslaan, zei m’n vader vroeger wel eens. Hij had gelijk. Hoe leuk ik vliegen ook vind (HIER al eens over geschreven), feit blijft dat het een volkomen onnatuurlijke wijze van reizen is. Ineens sta je in een land. Je hebt geen idee hoe ver het is, je hebt niet de landschappen zien veranderen en de mensen en de talen, je niet kunnen voorbereiden, geen gevoel voor de culturele afstand, kortom zonder enige vorm van acclimatisatie word je ergens heengebracht en gedropt als ware het een nachtelijke survivaltocht, zie maar hoe je je redt. De aankomst in een vreemd land is dan ook het meest kwetsbare moment van een reis. Gedesoriënteerd en groggy stap je voorbij de douane de duisternis in en moet je meteen het gevecht aan met allemaal mannetjes –kruiers, taxichauffeurs, gidsen– die voor je opdoemen als een leger van schreeuwende orks  zodat je zou wensen een ring te bezitten waarmee je even onzichtbaar kon zijn.

Tenzij...je een georganiseerde reis boekt. Dan staat er iemand met een bordje op je te wachten en staat er een bus voor je klaar. Het kostte me wel twee veel te dikke fooien om in die bus te komen (voor iemand bij de wc en iemand die m’n bagage aanpakte), maar ja, welkom in Egypte, het land van de bakshees ofwel fooi. Voor iedere dienst dient betaald te worden, en de creativiteit waarmee diensten worden verzonnen is verbazingwekkend. Een dag later wees een suppoost bij de tempel van Karnak even met z’n stok naar een plaatsje vanwaar je een mooie foto kon maken. Daarna hield hij z’n hand op. Bakshees sayidi! In India (HIER), waar het zo mogelijk nog hardnekkiger gebeurt, heb ik dit fenomeen leren kennen als ‘selfemployment’: de schier eindeloze variatie aan ‘banen’ die arme sloebers voor zichzelf creëren om aan geld te komen.

In de bus maakte ik kennis met Mustafa, een van de drie gidsen van onze tour. Hij vertelde dat de boot niet naar Luxor kon komen omdat onverwachts een grote sluis in de Nijl was gesloten, daarom moesten we een uurtje rijden, naar Esna aan de andere kant van de sluis. Een gedenkwaardig ritje! Pikkedonker natuurlijk, en alle auto’s inclusief onze bus reden zonder licht, pas bij vermoeden van een tegenligger ging het licht aan zodat beide partijen elkaar compleet verblindden, en als dan wonderwel de onvermijdelijke botsing niet plaatsvond en ieder zijn weg vervolgde, ging pardoes het licht weer uit om het risico op een volgende fataal ongeluk te optimaliseren insjallah. In een groot deel van de wereld is dit de praktijk van alledag, allenacht moet ik zeggen, maar ik heb nooit begrepen waarom. Iets minder de claxon gebruiken en iets meer het licht, zou een solide advies zijn in landen zoals Egypte.



Ongedeerd bereikten we Esna. Tientallen cruisschepen lagen aangemeerd aan de kade, groot en klein, via via bereikten we de onze, naar de beroemde steen Rosetta genoemd. Bij het reisbureau had ik mogen kiezen tussen een viersterren of vijfsterren boot, in mijn ogen zag het er allemaal ongehoord luxe uit dus viersterren was prima. Mij werd een hut tegenover de receptie toebedeeld, klein maar fijn, helaas wel de hele week geluidsoverlast van het komen en gaan langs de ingang. Handdoeken lagen creatief gevouwen op het bed.




Daarna avondeten op de boot. Aan tafel met twee technische meisjes uit Best, afgestudeerd aan de TU Eindhoven, en een wat al te nuchter meisje uit Stadskanaal. Met hen zou ik het meest optrekken. Voor de rest bestond de groep uit een stuk of wat stelletjes, een oudere dame met Indisch voorkomen, een Egyptenaar woonachtig in Nederland en twee rustige mannen uit Friesland, vader en zoon, de zoon een zestiger, de vader een tachtiger. Na het eten dronk ik nog een biertje in de bar, als enige, de rest zocht z’n hut op. In m’n dagboek van destijds:
Er is een vermoeden van Egypte [op zo’n cruiseboot], maar geen Egypte zelf. Even had ik het vermetele plan de wal op te stappen, maar dat durfde ik toch ook niet. Ik ben op een hele primitieve, maar tegelijkertijd ook zeer geciviliseerde, westerse manier bang voor dit land, voor het vreemde, exotische, de taal die je niet spreekt, de zeden die je niet kent, de mensen die je niet begrijpt.

De volgende dag hoorde ik dat niet iedereen zo beschroomd was. Naar bleek waren vader en zoon doodgemoedereerd het stadje ingelopen – heit wilde op z’n oude dag eindelijk wel eens een waterpijp roken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten