Kortsluiting

Hoe groot is joùw wereld? Reclameleus van een aantal jaren geleden. Waarvoor, waarvan, dat weet ik niet meer,* maar die vraag is sindsdien in mijn hoofd blijven hangen en heeft me aan het denken gezet. 

 

Hoe groot is mijn wereld? Als ik nieuws hoor over een vulkaanuitbarsting op Java (HIER) of een veerboot die is gezonken voor de kust van Zanzibar (HIER), heb ik dan het idee dat deze rampspoed in mìjn wereld gebeurt? Het antwoord is: ja, tegenwoordig wel. Een van de mooie effecten van reizen is dat het de grenzen oprekt van wat bekend en vertrouwd is. Plaatsnamen worden beelden, kaarten worden wandelingen, landen worden mensen, landschappen, eten, koeien in de straat en gekko’s op de muur: een kluwen van herinneringen, toegevoegd aan en samengesmolten met die grote, onbeheersbare kluwen van herinneringen die we ‘ons leven’ noemen. Het is van jou geworden. Qualitate qua is een reiziger, ook al is hij nergens meer de eerste, altijd een ontdekkingsreiziger. Zodra je ergens een voetstap zet, eis je dat gebied op als kolonie van je individuele wereldrijk.

Ik ben opgegroeid in West-Europa, dat was mijn wereld. Een smalle strook van Zuid-Engeland tot Portugal, met Denemarken en Zweden als een beschaafde spriet uitstekend naar het noordoosten. In deze strook reden wij op en neer. De werelds oostwaarts –Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk– bestond niet, laat staan wat daarachter lag. Ook Italië deed niet mee. Natuurlijk besefte ik dat er meer wereld bestond, want mijn vader werkte in Afrika en bracht muziek, trommels, beeldjes, kleedjes mee naar huis, maar dat Afrika hoorde niet tot mìjn wereld net zomin als Tibet waar Kuifje naar toe ging en de Verenigde Staten waar cowboys en indianen woonden. Het lag aan gene zijde van m’n persoonlijke grens en ik koesterde niet het idee dat ik er iets te zoeken had.

Totdat je adolescent bent en je grenzen gaat verkennen, letterlijk en figuurlijk. Mijn eerste reis alleen ging zuidoostwaarts, naar Italië, Joegoslavië, Griekenland. Mijn tweede reis noordwaarts, naar Schotland. Daarna Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Polen, Tsjecho-Slowakije. In rap tempo verloor West-Europa z’n ‘West’ en maakte ik me Europa eigen. Een Europa in de klassieke versie: tot aan Rusland, en beslist zonder het enge Turkije. (Geert Wilders zou trots op me zijn.) Maar daar bleef het bij. Jarenlang was Europa mijn wereld. Al ploegde ik door stapels wereldliteratuur –Russisch, Amerikaans, Latijns-Amerikaans–, al las ik boeken over archeologie in Midden-Amerika en het Midden-Oosten en verslond ik verslagen van ontdekkingsreizigers, kortom al was ik razend nieuwsgierig naar alle uithoeken van de wereld, toch kwam het niet bij me op om met eigen ogen iets te willen zien van al dat verre. Ik was er ook bang voor. Europa was mijn comfortzone, daarbinnen bewoog ik me vrijelijk, daarbuiten hoorde ik niet. Mensen die zich buiten Europa waagden –soms kwam je ze wel eens tegen, vroeger trouwens nog niet zo vaak als tegenwoordig– leken me andere mensen dan mezelf: moediger, zelfverzekerder, brutaler.

Ik herinner me dat ik op de school voor de journalistiek een vak over reisliteratuur volgde en bij het voorstelrondje een meisje hoorde vertellen: ja, als je dan in Nepal je tanden staat te poetsen terwijl je naar de Mount Everest kijkt...  Ik keek met open ogen naar dat meisje, ze leek er normaal uit te zien, en toch kwam ze voor mijn gevoel van een andere planeet en ik probeerde te ontdekken of je dat aan de buitenkant kon zien. Zelf gaf ik op de vraag waarom ik het vak wilde volgen als antwoord: “Omdat ik liften naar mijn ouders in Friesland al spannend vind”. Daar was geen woord van gelogen, liften is een avontuurlijke bezigheid, toch begon iedereen hard te lachen.

Een stukje petite histoire: Dat vak heette ‘Homo viator’ (de reizende mens) en werd gegeven door een zachtaardige, dromerige oud-journalist die toen al aan kanker leed en binnen een jaar zou overlijden. We sloten de cursus af door een eigen tijdschrift te maken en mijn bijdrage bestond uit een artikel over de reisverhalen van Cees Nooteboom dat –moeilijk te vermijden als je het over Nooteboom hebt– een wat filosofische inslag had. De docent was er bijna tot tranen toe door geroerd. Hij gaf het een ereplaats in het blad. Een journalist was ik beslist niet, maar schrijven kon ik. Het zou mijn laatste vak zijn op de school voor de journalistiek, daarna switchte ik naar de studie Nederlands. In dat opzicht was mijn artikel een treffend scharnierpunt tussen journalistiek en letteren.

Maar terzake: toch moet er ondanks alles een verlangen naar meer zijn geweest. Hoe kwam ik anders ineens in dat vliegtuig naar Egypte terecht, in 1999, alleen? Daar was een wonder voor nodig…een wereldwonder: de piramides. Natuurlijk had ik ook over Egypte gelezen, over de piramides, de tempels, de spectaculaire ontdekking van het graf van Toetanchamon…en met dat hoofd vol Egyptologie stond ik op een herfstige dag te wachten in het postkantoor van Winkelcentrum Kanaleneiland, zaterdagochtend, lange rijen, uit verveling bekeek ik de reclameborden van het kleine reisbureautje (NBBS, al lang failliet) dat in dezelfde ruimte een balie had. Mijn oog viel op het woord ‘Nijlcruïse’ en woesh! een wilde begeerte, normaal gekluisterd achter angst en onzekerheid en doe maar gewoon, sprong onverwacht op vanuit mijn maag en maakte sissend contact met de piramides in m’n hoofd, tssss!, weg was de drang alweer, maar de kleine emotionele kortsluiting werd gevolgd door een zenuwachtigheid die niet meer overging en veroorzaakt werd door het besef dat er een beslissing was genomen, buiten mij om, of misschien juist binnen mij om, in ieder geval door iets dat groter en sterker was dan mijn bekende bangige ikje. Dat iets deed mij het meisje achter de balie aanspreken, een gids in handen laten drukken, thuis het glossy geval doorbladeren, wikken, wegen, wakker liggen en de woensdag daarop een reis boeken.

Iets bracht mij in Egypte. Dat iets was het duizelingwekkende inzicht, schijnbaar vanuit het niets, dat alle wonderen waarover ik had gelezen los van mythologie en spannende verhalen gewoon een plek in de wereld bezaten waar je naartoe kon, ook buiten Europa, mijn Europa. Alles heeft een adres – hoe toepasselijk om hier in een postkantoor achter te komen. Ik moest 31 jaar worden voor dit praktische besef. Beetje laat, beetje jammer, maar beetje zoals het nou eenmaal gaat in mijn soms wat denkerige leven.

Die trip naar Egypte, eigenlijk dat moment in het postkantoor, ligt als een waterscheiding in mijn reisleven. Daarvoor had je Europa, daarna…de rest. Mijn wereld zou een stuk groter worden.

-----------------------------------------------------------------

* Ik heb het later nagespeurd op internet. Het is een oude reclamecampagne van Novib.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten