Rome

Vrijdag 25 augustus 2006
Dag 50, 2786 kilometer gefietst
Hoe verder na Siena? Allereerst iets doen aan de eerste serieuze materiaalpech. Arthur's voorste derailleur hapert; hij kán ermee naar Rome komen, maar dan moet hij wel het wereldrecord sneltrappen verbeteren. 


Nadat hijzelf zonder succes aan alle mogelijke schroefjes hebben gedraaid, zoeken we een fietsenmaker op. Een oud mannetje tikt met een hamer tegen het enige schroefje waar Arthur niet aan heeft gezeten en hup! het ding functioneert weer naar behoren. We kunnen gelukkig verder.

We verlaten Siena via de oude stadspoort aan de zuidkant en vervolgen onze weg langs de SS2, ofwel Via Cassia, die vrijwel rechtstreeks naar Rome voert. Deze weg is redelijk vlak. Echter, om onbegrijpelijke redenen verlaten we deze weg na een tijdje en maken een omweg naar Montalcino. Een plaatsnaam met 'mont' erin, eigenlijk weet je het dan wel. Foute boel. Klimmen. Deze kilometer is een kilometer of acht lang en redellijk te doen.
De beloning is een fraai klein plaatsje met kasteel en kerk zonder toeristen, plus schitterend uitzicht naar alle kanten, zowel naar het mooie groene westen als naar het droge bruine oosten. Aan het begin van de avond fietsen we nog een stuk verder, naar de abdij van San Antimo. Bij gebrek aan een camping zetten we onze tent neer aan de rand van een olijfboomgaard. Het is een mooi, rustig plekje en we slapen als een roos.




Abdij San Antimo

De volgende ochtend gauw weer terug naar de Via Cassia, geen gedonder meer. Alleen moeten we daarvoor een heuvelrug over en dat betekent een laaaaaaaaaaaaaaaaange taaie klim (tien kilometer) die fysiek al pijn doet, maar mentaal nog veel meer. We zijn het zat, merken we. Er verschijnen barstjes in onze wilskracht die zich -met iedere moeizame pedaaltred- vergroten en vertakken tot een heel netwerk van tegenzin dat onze onderneming dreigt te verpulveren. We hebben al zoveel heuvels gehad, we kunnen ze aan, dat hebben we bewezen, dus hou nu maar op, het is mooi geweest! Maar de weg denkt daar heel anders over terwijl zij zich in s-vormige lussen naar de top slingert, s-s-s-s-s-sukkels... Het zijn de momenten waarop je jezelf tegenkomt, zeggen ze. Jaja. Waarom nou net hier? Waarom komen we onszelf niet op een mooi strand tegen?
Op een of andere manier komen we boven. Het is zondagochtend, half elf. Normaal gesproken zouden we uit ons superdeluxe bed stappen, gewekt door de geur van vers brood uit de broodbakmachine - nu staan we met totaal verzuurde benen en drijfnat van het zweet ons gezicht te wassen bij de dorpspomp en verorberen een rol koekjes tegen de niet aflatende honger. Het is niet onze dag vandaag. Na deze ontbijtklim zijn onze benen niets meer waard en de Via Cassia blijkt nog flink te heuvelen verderop. Daarbij is het moordend heet vandaag - in totaal gaan er zeven flessen mineraalwater van anderhalve liter water doorheen, dat is ruim vijf liter de mens. En tenslotte krijgen we nog een klassieke aanval van hongerklop of geeuwhonger, halverwege tussen Aquapendente en San Lorenzo: de energie lekt weg, de benen gaan trillen en de blik vernauwt zich tot dat ene achterwiel voor je, naar dat wiel, naar dat woel, naar dat wiel... Maar het komt allemaal goed uiteindelijk. In San Lorenzo rijden we zo een gelateria binnen en doen we ons tegoed aan een Magnum, en even later zien we ons einddoel, het meer van Bolsena, blauw lonkend beneden ons liggen. Twee rustdagen nemen we hier, om bij te komen. We doen he-le-maal niets. Ja, lezen. In de hangmat.
De verleiding is groot om er nog een dag aan vast te plakken, en nog een, weet je wat? laat dat rottige Rome maar zitten! We vermannen onszelf en stappen toch weer op de fiets voor het laatste eind. Nog twee dagen. De eerste dag fietsen we langs Montefiascone en Viterbo naar Bomarzo, een klein dorpje op een heuveltop. Hier woonde eind 16e eeuw de graaf van Orsini, een excentriek heerschap die een beeldentuin heeft laten aanleggen, het Parco dei Monstri ofwel monsterpark. Het is een prachtig park met een unieke verzameling vreemde beelden: reusachtige monsterhoofden, een draak, een scheef huis, twee vechtende giganten - allemaal enorm groot en inmiddels allemaal danig verweerd en vermost, waardoor ze bijna organisch zijn geworden, uit de grond gegroeid, lijkt het wel, tezamen met de bomen en struiken.
 



Op dag twee fietsen we van Bomarzo naar Rome, de slotetappe, in totaal 109 kilometer (blijkt). De eerste helft is pittig en het vordert moeizaam, maar op het moment dat we -30 kilometer voor ons- een eerste glimp opvangen van de Sint Pieter krijgen we vleugels en racen naar de stad. De slotklometers zijn helaas weinig glorieus. Onze landerige provinciale weg (voor de kenners, de SS3 of Via Flamina) duikt een pikdonkere tunnel van 1250 meter lengte in en komt er aan de andere kant weer uit als een grommend vierbaansmonster waar de auto's als knorrende beesten overheen scheuren. Geen plek voor filosofische of sentimentele gedachtes, alle aandacht voor het verkeer nu. Opgejaagd sprinten we Rome binnen, slaan bij de Tiber rechtsaf en daar doemt dan de Sint Pieter voor ons op, huizenhoog nu. Ineens staan we met onze fietsen op het beroemde plein tussen de colonades. Ongelooflijk! We zijn in Rome. Het is donderdagmiddag, half vijf. We zijn exact zeven weken onderweg en hebben 3001 kilometer afgelegd (de 'vrije' kilometers, op rustdagen, meegerekend). Een omhelzing, een foto. Dat hebben we mooi gefixt. Hoe zei Cesar het ook alweer zo mooi? Veni, vidi, fietsie...


Geen opmerkingen:

Een reactie posten