Negombo

18 – 19 november 2015

Inmiddels zijn we neergestreken in Negombo. Een grotere plaats vlakbij de enige internationale luchthaven van Sri Lanka. Morgen, eigenlijk vannacht (0:55) vertrekken we weer.

Veel toeristen starten hun vakantie in Negombo, dus het is een toeristisch plaatsje met veel hotels en restaurantjes, en je ziet de nodige bleekneuzen hier rondscharrelen. Er is een mooi strand, breed en schoon. Gisteren, terwijl een fraai rood avondzonnetje bezig was zich richting Nederland te spoeden, hebben we een wandelingetje over het strand gemaakt. Op het zand catamaran-achtige visserbootjes van hout, de laatste verkopers, een paar meisjes in bikini.

Een grote groep jongens speelde met veel inzet een balspel, een soort combinatie van honkbal en trefbal. Er hing een levendig sfeertje dat prettig aanvoelde na de stilte in Kalpitya. Het enige dat we daar ’s avonds hoorden was het valse ‘Für Elise”-deuntje van de bakkerswagen als die z’n rondje deed door het dorpje ergens achter de palmen.
Halverwege de middag zijn we in Negombo aangekomen. We wilden eigenlijk voor dit laatste stuk de trein nemen, maar daar moesten we te lang op wachten, dus toch maar weer de bus in. De weg loopt lang de kust, maar zee zie je niet, alleen een schier eindeloze strook palmbomen. Naar schatting telt Sri Lanka tien miljoen palmbomen. Dat is een hoop arak, ik bedoel kokosnoten.

Wat opvalt hier zijn de vele kerken, kapelletjes, inwoners met kruisjes om de nek. Erfenis van de Portugezen en Nederlanders met hun zendingsdrang. Ook in onze bus een grote poster van de Heiland en dwars over het plafond het laatste avondmaal. Of wij ons laatste avondmaal nog halen is de vraag, want de chauffeur rijdt als een idioot. Verder is de bus overvol en bloedheet en zitten wij weer precies onder een box met keiharde Singaleze muziek, dus ja, blij als we Negombo hebben gehaald.
Tuc-tuc naar het guest house. En wat zien we onderweg, in een wolk van diesel, voorbijrijden: een paarse tuc-tuc! Wende is door het dolle. Vier weken naar gezocht en op de voorlaatste dag rijdt de enige paarse tuc-tuc van Sri Lanka voorbij!

Nog een paar uurtjes dus en ook deze reis is weer voorbij. Conclusie: prima gegaan! Na drie jaar huurauto’s en vooraf hotels boeken was dit weer een beetje back to basic en dat is ons uitstekend bevallen. Sri Lanka is ook een makkelijk land om in rond te reizen. De meeste mensen spreken Engels, in ieder geval een beetje, er is overal wifi en de bevolking is gewend aan toeristen met hun rare westerse fratsen. Zoals brood bij je ontbijt, koffie drinken, in korte broek lopen, dat soort dingen.

Als je er een snelle blik op werpt doet Sri Lanka erg aan India denken: dezelfde mensen, taal, eten, rommelige stadjes vol tuc-tucs. Maar als je wat langer rondkijkt zie je vooral de verschillen. De mensen zien er Indiaans uit, maar ze spreken hun eigen taal, het Singalees. En ze kleden zich minder traditioneel: de meeste vrouwen dragen gewoon een jurk, slechts een enkeling zo’n om het lijf gewikkeld kleed (die de kenners sari noemen). Zelfde verhaal bij de mannen: broek en shirt, net als bij ons, alleen oudere mannen zie je in een sarong lopen.

Groot verschil is verder dat India overwegend hindoeïstisch is en Sri Lanka boeddhistisch. Ik koester de (on)bescheiden theorie dat boeddhistische landen veel schoner en opgeruimder zijn dan hindoeïstische (met als grote uitzondering Bali, hindoeïstisch en keurig aangeharkt) en Sri Lanka bevestigt die theorie. Vergeleken met de grote buur oogt het land veel netter en georganiseerder. Straten schoon, stoepen aanwezig, huizen van steen en goed onderhouden, normale wc’s, riolering in orde etcetera.
Verder word je nauwelijks lastig gevallen. Over het algemeen zijn mensen vriendelijk en behulpzaam en ook opvallend eerlijk. Natuurlijk moet er onderhandeld worden, maar we zijn volgens mij nergens belazerd of afgezet. Tuc-tuc-drivers, bijvoorbeeld, noemden vaak een beginprijs die nog ónder de prijs lag die we zelf zo’n beetje hadden becijferd. Er wordt door toeristen veel geklaagd dat de grote bezienswaardigheden zo duur zijn (20 tot 30 euro per persoon), maar als je daar een uniek stuk werelderfgoed voor terugkrijgt vind ik dat persoonlijk nog een koopje. Ik hoop alleen dat er iets goeds mee gebeurt en dat het niet in de zakken van de regering verdwijnt, die notoir corrupt is.
Vandaag hebben we nog de Hollandse overblijfselen in Negombo bezocht: een kanaaltje, de schamele resten van een fort. Op de plek waar ooit dat Dutch fort stond is een gevangenis gebouwd, en terwijl wij picknickten bij een torentje zagen wij een hele barak vol vrouwen met baby’s en voedselmandjes die wachtten op een bezoek aan hun man, broer of wie dan ook. We raakten aan de praat met twee meisjes van 20 naast ons. ‘What did your husband do?’ vroeg Christel nietsvermoedend. ‘Stealing” Het antwoord van zo’n lieftallig Sri Lankaans schepseltje: ‘No, murder.’
Zo zijn we weer een beetje in de vaderlandse sfeer beland. Vannacht dan echt terug. Rest ons nog het enige woord te zeggen dat wij in die vier weken hebben opgepikt van dat onnavolgbare Singalees: istoetie. Dankjewel.

Dankjewel dat alles weer goed is gegaan, dat we heelhuids terugkeren, zonder ziekte of andere narigheid te hebben meegemaakt.
En dankjewel voor degenen die hebben meegelezen.

2 opmerkingen:

  1. Het was me een genoegen om mee te lezen. Liefs, Ankie

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dank je wel voor de mooie verhalen en dat je ons je ervaringen wil delen. Tot volgende reis,fries. x Emmi

    BeantwoordenVerwijderen