Naar Hellendoorn

Woensdag 17 mei 2006  

De volgende etappe alweer. Helaas heeft de meeloper van deze wek afgezegd, dus moet ik het alleen doen. Vanuit Coevorden passeer ik al spoedig de provinciegrens en loop Overijssel binnen, de derde provincie van deze tocht.





Er valt mij weinig bijzonders op. Ja, dat er hier goed geboerd wordt, volgens mij: de boerderijen bezitten vaak grote, losstaande huizen, duidelijk nieuw gebouwd. Toch zie je ook tekenen van het tegendeel. Ik passeer heel wat fraai opgeknapte boerderijtjes met keurige tuintjes en een sportwagen op de oprijlaan in plaats van een tractor – daar heeft duidelijk een boer het loodje gelegd. Hoe lang hoor je al niet dat het slecht gaat met de boerenstand? Ik was altijd geneigd te denken dat het zeikerds zijn, die boeren, alleen maar klagen en de hand ophouden voor subsidie, als het regent, als het niet regent…maar nu ik zo rondloop realiseer ik me hoe belangrijk boeren zijn –nog los van de voedselproductie– voor het landschapsbeheer. Stel dat alle boeren in Nederland morgen zouden stoppen, dan zou de staat, wij dus, mensen moeten aanstellen om te zorgen dat Nederland niet één groot onkruidveld wordt. Of we zouden kunnen zeggen: iedere coffeeshop krijgt één weiland, teel maar raak, we worden de grootste wietproducent van de wereld, het geld komt met bakken binnen, we laten allemaal zo’n mooi boerderijtje bouwen en daar zitten we dan lekker te relaxuh met z’n alluh… Willen we dat dan? Nou? Nou…



Boordevol goede ideeën loop ik Gramsbergen binnen. Ik drink koffie bij een café tegenover de kerk en kijk naar een bronzen beeldje van drie frisse jonge wandelaars. Die kunstenaar heeft geen idee wat er werkelijk rondstruint over het Pieterpad. Voorbij Gramsbergen volgt een klein stukje bos, voor de rest is het hoofdzakelijk asfalt vandaag. Uit verveling fotografeer ik korstmossen. Je zou het misschien niet zeggen (gezien mijn bedenkelijke kennis van de natuur) maar ik heb vroeger eindexamen in biologie gedaan. Met twee klasgenoten schreef ik een werkstuk over korstmossen en ik herinner me nog steeds de eerste zin: De korstmos is een symbiose van alg en schimmel. Geen idee wat ‘symbiose’ was, die zin had ik zo overgeschreven uit een boekje. Een week lang fietsen wij door Harlingen, op zoek naar allerlei verschillende soorten, die wij dan fotografeerden. Met z’n drieën lagen we midden op straat een soort te determineren die we nog niet hadden, toch wel, toch niet, welles, nietes… Ze lijken zo op elkaar, hè? Overigens waren het hele professionele foto’s (de fotograaf is later fotograaf geworden) en die eigenaardige korstmossen werden een soort van abstracte kunstwerken, eigenlijk kon je niet meer zeggen of je naar natuur keek of naar kunst, het leek wel een symbiose van beide…




Tegen zessen ben ik in Hardenberg. Brug, winkelstraatje omhoog, koffie bij een Ierse pub. Uitgestorven bijna. Een paar jonge ettertjes op mountainbikes. Even later passeren vier politie-agenten, twee mannen, twee vrouwen, in hemdsmouwen. Verbazing. Vier?! Even denken. Het is hier té gevaarlijk om in koppels van twee rond te lopen, zoals in Utrecht. Neenee. Het is het voltallige politiekorps, dat na een dagje kantoor even een luchtje schept. Mwah, zou kunnen. Wat maak je hier mee? Fietsen in de winkelstraat, vissen zonder vergunning, een wildplasser? Geïntimideerd neemt deze potentiële vrijkampeerder de benen. Ik had in gedachten om voorbij Hardenberg een plekje langs de Vecht te zoeken en dromerig te kijken hoe de zon langzaam achter de rivier wegzinkt. Maar overal prikkeldraad en de bekende blauwe bordjes Verboden Toegang, en ook de gedachte aan het imponerende Hardenbergse polite-apparaat laat me niet los… Daarom eindig ik bij boerencamping De Houtekiet, in Rheeze. Natuurlijk helemaal niemand te bekennen, zelfs geen boer. Ik zet m’n tent neer naast het kippenhok, tenminste een beetje gezelschap, en voor wat extra gekakel bel ik m’n zussen, die jarig zijn vandaag.




Donderdag 18 mei 2006

Volgens de haan begint de dag om vijf uur. Volgens mij om acht uur. Ja joh, schreeuw niet zo, jij wint. Wil je geluk of wil je gelijk? Ik dommel nog een beetje verder. Ook ’s ochtends geen boer te zien, dus ik leg wat geld in het plastic bakje met opschrift ‘hier betalen aub’.


Rheeze

Om half tien ben ik op pad, richting Ommen. De lucht is fris en ruikt naar natte aarde. Veel bos vanochtend. Even verlaat ik het bos, om bij Junne de Vecht weer over te steken. Ze hebben in Overijssel dus ook een Vecht, vanuit Duitsland stroomt hij naar het Zwartewater bij Zwolle, 183 kilometer lang. Een eeuw geleden zijn zo’n zestig (!) bochten afgesneden en op een aantal plekken stuwen geplaatst waardoor de rivier beter beheersbaar werd. Hier bij Junne hebben ze naast de stuw een vistrap aangelegd, zodat vissen verder de rivier op kunnen zwemmen. Het doet mij denken aan die waterval in Noord-Schotland waar je zalmen omhoog kon zien springen. In de invallende duisternis, geplaagd door kou, muggen en die akelige kleine lokale rotvliegjes (midgets) maakten meeloper-afzegger Wim en ik foto na foto van dit bijzondere natuurverschijnsel, elkaar om de paar minuten afwisselend, omdat je jezelf dan weer als een dolleman moest bevrijden van het ongedierte – ja, we moesten wat over hebben voor de ultieme, prijswinnende springende-zalm-plaat. Thuis bleek het hele rolletje mislukt.


Vistrap

Op de zuidoever gaat het bos weer verder. Niet ver van Ommen stuit ik op een zandvlakte in het bos, met enig gevoel voor overstatement ‘Sahara’ genoemd. Hier rust ik uit. Het is warm en zonnig, 22,6 graden volgens m’n horloge. Ik drink m’n laatste restje water op. In de Sahara zonder water, oeioeioei…


De Sahara

Drie kwartier later bereik ik Ommen, ongedeerd. Om een of andere reden had ik grootse verwachtingen van dit plaatsje waar ik nog nooit ben geweest, maar het stelt niet zoveel voor: twee molens, een paar kleine winkelstraatjes, lege terrasjes bij een kerk. In de zomer zal het er levendiger zijn. Ik eet een uitsmijter bij Resto Oco en lummel wat rond. Aan het einde van de middag loop ik weer het bos in en maak een omweg naar een uitkijktoren. Je kunt wel merken dat het Pieterpad is uitgezet door twee oude tantes, want ze reppen met geen woord over deze uitkijktoren, terwijl mijn jongenshart er natuurlijk sneller van gaat kloppen. Vanaf 45 meter hoogte bezie ik de wereld…en ontdek in de verte een nóg hoger punt, de Archemerberg, op 75 meter hoogte. Hier voert de route wél naartoe. Tegen achten arriveer ik op de top. Het is er kaal en winderig en er staat een houten platform met een markeringssteen vanwaar je een formidabel uitzicht hebt: de zon breekt net door de wolken heen en valt in stralen over het Overijsselse landschap dat overal om me heen ligt. Een Jacobsladder heet dat.  Hier word ik even stil van.




Op de Archemerberg

Nog een half uurtje loop ik verder en zet dan m’n tentje op aan de rand van een natuurreservaat, in een soort natuurlijke grot gevormd door dennebomen (de grove den, pinus sylvestris).  Ik kijk uit over een heideveld vol dennen en struiken. Het is ineens een prachtige avond geworden, windstil, nauwelijks een wolkje meer te zien. Ik luister naar de omgeving. Ik hoor: twinkelende vogels, schapen, af en toe stemmen in het bos, in de verte een auto en tenslotte nog een vogel met een hard ratelend geluid dat klinkt als ooh-ooh-aah-ooh-ooh-aah. Een voor een verdwijnen alle geluiden. Het wordt stil, helemaal stil, écht stil. Zo stil is het op een camping nooit.


De ins en outs van vrij kamperen 

Jaren geleden ben ik begonnen met vrij kamperen. Het was tijdens een vakantie op Kreta, toen we dagenlang op een strand bivakkeerden. Ik vond het geweldig, inslapen bij het geluid van de golven, ’s ochtends scheren en wassen in de branding. Sindsdien heb ik het veel gedaan, tijdens rugzakvakanties, op de fiets of met de camper. (Vooral met de camper is het geweldig: terwijl de ijsblokjes koel tinkelen in je whiskyglas voel je je heel ruig en avontuurlijk…) De voordelen zijn: lekker rustig, goedkoop en –wat ik het leukste vind– je bent helemaal vrij om je eigen plekje te zoeken, je eigen decor. Er zijn ook nadelen, namelijk dat je soms erg moet zoeken en dat de dagelijkse hygiëne, eh, wat minder hygiënisch wordt. Het liefst sta ik op een heuveltop, of anders bij een riviertje. In de loop der jaren heb ik op de meest fantastische plekken gestaan. Ik herinner me een heuveltop in Australië waar de kangoeroes om je oren sprongen, een klif aan de Spaanse kust waar de zee ’s nachts bulderend tekeer ging, langs een fjord in Noorwegen… Nooit ben ik bekeurd of door een boze boer met een hooivork weggejaagd. De grootste schrik was in Noorwegen, toen het campertje midden in de nacht als een idioot begon te schudden  – naar bleek stond een kudde reusachtige koeien lekker tegen de zijkant te schurken. In Ierland heb ik een keer meegemaakt dat we op een zondagochtend, in the middle of nowhere (dachten we toch), ineens opgewonden stemmen hoorden, blaffende honden, trompetgeschal…het kwam dichterbij, dichterbij, dichterbij…tot er plotseling achter ons tentje vandaan een hele jachtkaravaan tevoorschijn sprong, allemaal Ieren met groene petjes op die –zonder een spoor van verbazing– keurig groetten en weer verdwenen, ons in opperste verbazing achterlatend. En in Schotland stond ik een keer in onze privébaai te badderen, op z’n doedelzaks zal ik maar zeggen, toen er om de hoek van de klif zomaar een veerboot verscheen met een drukbezet panoramadek… Maar verder nooit problemen gehad. In reisgidsjes zeggen ze altijd wijsneuzerig, alsof de schrijvers er verstand van hebben: je moet de boer om toestemming vragen. De praktijk is dat echter dat je in een weiland staat, moe bent, nergens een boerderij ziet of juist vijf tegelijk. Dus ja. Dan maar V-R-I-J. VRIJ.


 Vrijdag 19 mei 2006

De stilte blijkt die voor de storm. ’s Nachts begint het te regenen, te waaien, te onweren zelfs. In mijn dennengrot sta ik echter geborgen. De volgende ochtend ligt de wereld er nat en koud bij. De thermometer komt niet verder dan 14 graden. Het is vandaag m’n tiende wandeldag en voor het eerst loop ik in de regen. Gelukkig ook nu weer veel bos. Tegen het middaguur hoor ik ijzingwekkend geschreeuw door de boomkruinen gaan. Ik denk aan de streekverhalen over ‘witte wieven’ en spoken, maar het blijken de bezoekers van avonturenpark Hellendoorn te zijn, die net een achtbaan afroetsjen. Ik ben dus in Hellendoorn, eindpunt van deze etappe. Binnen 48 uur heb ik 65 kilometer afgelegd. Weliswaar ben ik moe en hard toe aan koffie, maar m’n voeten kunnen wel verder als het moet. Ik lijk wel een echte wandelaar, denk ik en stap op de bus naar huis.


Zoek de tent

Geen opmerkingen:

Een reactie posten