Vianden - Trier

Vrijdag 4 juli 2008
Vianden – Trier, 79km
  
Vandaag ga ik op pad naar Trier, de eindbestemming van mijn bescheiden Tour d’Eifel. Kwart over negen zit ik op de fiets. Het is zonnig en fris, prima fietsweer, en de kilometers vliegen links en rechts voorbij terwijl ik verder afzak langs de Our. 
 
Leerde ik de rivier een paar dagen geleden kennen als een ruisend beekje, inmiddels is het een lome stroom geworden van twintig, dertig meter breed. Het dal is hoog en groen, met veel dennebos. Tegen de hellingen kleine dorpjes. De omgeving lijkt erg op de Ardennen, maar minder rommelig op een of andere manier.

Het smalle fietspad loopt soms langs de weg, soms ook iets van de weg af, door het weelderige oevergroen, en is steeds prima aangegeven. Op een gegeven moment splitst het in een linkertak en een rechtertak, zonder verdere aanduiding; ik kies zonder aarzeling de linkertak, vanuit de stellige overtuiging dat juist omdat er niets is aangegeven het dus ook niets zal uitmaken en beide takken verderop wel weer bij elkaar zullen komen. Vergeet het maar. Het pad wordt smaller en smaller en daar hebben we alweer de boomwortels en de kuilen en plassen. Mijn tak blijkt, opnieuw, de wandelende tak. Met tegenzin worstel ik me een tijdje verder, tot het pad een slipperige helling passeert die  -zo blijkt uit een voorzichtige reconnaissance te voet- omhoog voert naar de weg en naar het keurige fietspad. Het blijkt nog een hele tour m’n zware fiets omhoog te krijgen. Driemaal glijd ik weg in de modder en tuimel met fiets en al weer naar beneden, pas als ik alle tassen aflaad lukt het me.
  
Daarna ben ik snel in Echternach. Koffie op een terras, lunch op een bankje in een park langs de rivier. Verder maar weer. Om twee uur ben ik in Wasserbillig (‘goedkoop water’), het punt waar de Our in de Moesel stroomt. Ik drink een colaatje aan de boulevard. De Moesel is breed, misschien vijftig, zestig meter, het is moeilijk te schatten. Deze rivier stroomt naar Trier en vandaar weer verder naar Koblenz, waar hij uitmondt in de Rijn, die vervolgens naar Nederland stroomt en zo komt alles weer bij ons terecht. Het brengt me terug bij een observatie die ik op de eerste dag in m’n dagboek noteerde, nadat ik me vanuit Maastricht langzaam omhoog geworsteld had richting Duitsland: Nederland is het afvoerputje van wasbak Europa – wie vanuit Nederland vertrekt, moet altijd eerst omhoog, en op de fiets merk je dat pas echt.
  
De laatste 15 kilometer naar Trier gaan via een voortreffelijk fietspad over de brede, platte oever. Veel fietsers hier ineens, vooral veel oudere mensen. Ik word zelfs ingehaald door een dagjesfietser op leeftijd, maar als ik goed kijk zie ik dat hij een fiets met elektronische trapbekrachtiging berijdt, iets wat je ook steeds vaker in Nederland ziet: in Utrecht ben ik wel eens verrassend voorbijgestreefd door volksvrouwtjes met een peuk in de bek.

Bij Trier word ik over een brug geleid, er volgen nog wat kilometers door een stadspark met twee oude molens en dan fiets ik het centrum binnen. Even later botst mijn voorwiel tegen de VVV, in de schaduw van de Porta Nigra, een imposante Romeinse stadspoort. Ik informeer waar een camping is. Het blijkt niet ver te zijn, maar ik moet weer terug naar de andere oever. Ik tref een eenvoudige, ietwat lawaaiige camping. Na een douche, een kop soep en een beetje recuperatie fiets ik weer terug naar de stad en wandel daar wat rond in het centrum, maar langer dan een uurtje of twee hou ik het niet vol. Ik heb koppijn en voel me koud en moe. Terug op de camping blijkt deze in de akoestische zone te liggen van een nabij openluchtconcert van een Duitse feestband die alles uit de kast haalt. Geen nood. Een borrel voor de schrik, en oordopjes voor de rest. Ik slaap prima die nacht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten