Stuk gelopen

Vrijdag 6 juni 2008
Deze week dacht ik, kom, ik ga weer eens verder met het Trekvogelpad, u weet wel, dat lange-afstand-wandelpad overdwars door Nederland, van de kust (Bergen aan Zee) helemaal tot aan de Duitse grens. 
Ik was gebleven in Doorn. Dat betekende eerst een trein naar Maarn en vandaar een bus naar Doorn. Nu rijden in dit soort lommerrijke streken bussen minder frequent dan je als stadsbewoner lief is, dat weet je, en je weet ook dat er een bepaalde universele stelselmatigheid bestaat, bij velen bekend als de wet van Murphy, die garandeert dat openbaar vervoer net vertrokken is als je bij de halte arriveert zodat je dus maximaal dient te wachten. Dat weet je allemaal. Wat je niet weet is dat het streekvervoer vandaag staakt, dat hoor je pas een uur later als je eens gaat bellen om te vragen waar dan in ieder geval die ene bus blijft, welteverstaan van een bandje, want de klantenservice is solidair en werkt niet mee met de chauffeurs, of juist wel dus eigenlijk.
Ik merk dat ik in de jij-vorm schiet, excuus, dan lijkt het iets minder vervelend, alsof het een andere sukkel is overkomen.
Goed, ik besluit dan maar naar Doorn te lopen, weliswaar een stuk dat ik al gedaan heb, maar het is slechts vijf kilometer en wat moet ik anders? In Doorn koop ik een colaatje, geef een euro aan een zwerver, maak een praatje met een oud-collega (R.B. uit D.) die ik onverwachts tegen het lijf loop, passeer het paleis waar de laatste keizer van Duitsland (Willem II) in ballingschap woonde en begin dan echt aan de etappe. Een grote bocht naar de Langbroekse Wetering snij ik af, dat stuk ken ik wel en ik win er wat kilometers mee terug. Over smalle asfaltweggetjes word ik naar Amerongen gevoerd. Het laatste stuk gaat door de uiterwaarden van de Lek, het miezert inmiddels, baggerend door de dikke klei bereik ik kasteel Amerongen waar een bruiloft aan de gang is.
Op een bankje overpeins ik m’n directe toekomst. Het is zes uur, ik heb twintig kilometer gelopen en ik voel dat m’n zachte wintervoetjes genoeg hebben gehad. Laat ik maar verstandig zijn en de bus--
O ja.
Ik zal dus wel verder moeten, naar Rhenen, de dichtstbijzijnde plek waar het de NS heeft behaagd een station aan te leggen. Nog vijftien kilometer. Ik hengel een uiteengespatte banaan uit m’n rugzak, zeker over zichzelf uitgleden, eet een mueslireep en zet me met een zucht weer in beweging. Een smal paadje dat vibreert van de piepkleine springende kikkertjes brengt me naar Elst en daar stap ik het bos weer in en de heuvels op van de Utrechtse Heuvelrug. Het eerste uur heb ik er flink de pas in, maar allengs zakt het tempo. Ik word moe, stijf, dof. Ergens halverwege Elst en Rhenen rust ik op een bankje aan de rand van het bos, met uitzicht over een glooiende helling die ‘Plantage Willem III’ heet, naar de tabaksplantage die hier halverwege de negentiende eeuw werd aangelegd. Bijna vier jaar geleden zat ik op ditzelfde bankje, pauzerend tijdens mijn allereerste NS-wandeling. Nooit gedacht, toen, dat er nog zoveel wandelkilometers zouden volgen. Zoveel leuke, en zoveel pijnlijke.
Strompelend daal ik af naar Rhenen. Bij het station staat het sprintertje naar Utrecht al te wachten, en dat blijft hij nog een tijdje doen, want ondanks zijn naam heeft het miniatuurtreintje geen haast. Het is een natuurwet dat openbaar vervoer net vertrokken is blabla. Geeft niets, ik vind alles goed als ik maar kan zitten. M’n voeten zijn kapot. Vijfendertig kilometer heb ik gelopen vandaag en dat is teveel. Petje af voor de deelnemers aan de Vierdaagse van Nijmegen die deze afstand vier dagen achter elkaar lopen, ik zou het niet kunnen. Om half elf ’s avonds ben ik thuis, flink stuk gelopen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten