Het uiltje

Woensdag 16 juli 2008
Vandaag ben ik nationaal park De Hoge Veluwe overgestoken, van Otterlo naar Hoenderloo, met een tussenstop in het Kröller-Müller Museum. Heb slecht geslapen en voel me bij het opstaan wat wrakkig, maar ik besluit toch te gaan, want ik wil naar buiten en volgens de weersvoorspelling is vandaag de enige dag deze week met goed weer.
Trein naar Arnhem, bus naar Otterlo, lopen naar het park. Toegang bedraagt 7 euro. Stof tot nadenken. Alle bossen in Nederland zijn vrij toegankelijk, alle bossen dus, nergens hoef je te betalen, behalve dan hier bij de Hoge Veluwe en uitgerekend dit stuk bos heet dan nationaal, =van de natie, =van mij. Ik weet niet zeker of ik dit begrijp.
Enfin, monkelend koop ik mijzelf in voor een dagje. Het is een half uurtje lopen naar het Kröller-Müller Museum dat als een verborgen schat in het bos ligt, onzichtbaar tot op het laatst, uniek voor een kunstmuseum. Ook de collectie is bijzonder. Vrijwel alleen maar moderne kunst van eind negentiende eeuw, begin twintigste eeuw. Grote namen allemaal. Veel Van Gogh natuurlijk, de ruggengraat van de collectie: onder andere de Aardappeleters, maar ook allerlei werken uit de Franse jaren. Mij valt het contrast op tussen de donkere, sombere, bruine werken uit Nederland en de kleurige schilderijen uit Frankrijk vol vonkend geel en blauw, het is aardappelen versus zonnebloemen, modder versus vuur. Ik hou wel van die Franse Van Gogh.
Maar de show wordt weer eens gestolen door Picasso, met Het Uiltje. Het is een…ja, hoe moet je het noemen? Een beeldje, ja het is een beeldje, maar gemaakt van rommel eigenlijk: lijf en kop zijn aardewerken kommen gevuld met gips, de veren zijn grote spijkers, en dikke bouten en moeren vormen de ogen, neus, snavel… Het oogt allemaal ruw en onaf, slordig in elkaar gefrommeld, en tegelijkertijd lijkt het beeldje sprekend. Je herkent onmiddellijk een uiltje, meteen. Het is letterlijk de spijker op z’n kop. Het hoort thuis in diezelfde eredivisie als de stierenkoppen van fietszadels, ook zo’n trouvaille van Picasso. (Voor wie nieuwsgierig is zie hier.)
En het museum heeft nog meer verassingen in petto: een tijdelijke fototentoonstelling met als thema het Nederlandse landschap. Hier onder andere de foto’s van Hans van der Meer van voetbalvelden, niet van chique stadions met skyboxen en speciaal ingezaaid gras, maar juist van simpele amateurveldjes, afgetrapt en hobbelig, weilanden nog waarvan de koeien pas zijn weggejaagd en het gras nu kort wordt gehouden door de noppen van de plaatselijke vv. In de polder, naast de snelweg, langs dijk en duin. Ik ken deze foto’s al, maar ze blijven prachtig. Een kleumende keeper. Knotwilgen langs een sloot waarin een bal drijft. Het is zo herkenbaar en zo Hollands, en onwillekeurig moet ik terugdenken aan mijn eigen voetbaljeugd en ons eigen thuisveld, aan de rand van het dorp, omzoomd door hoge populieren die ruisten in de wind, de geur van gras, aarde en kalk, ach, zucht. (Voor wie meer wil zien, kijk hier.)


Ook bijzonder zijn de foto’s van Gerco de Ruijter. Het zijn opnames vanuit de lucht, gemaakt door een camera die hij aan een vlieger heeft opgelaten en op afstand bediende. Luchtfoto’s dus eigenlijk, maar zo bijzonder van kleur en compositie dat ze weer artistiek worden, soms herken je ze niet eens als zodanig. (Zie hier.)
De beeldentuin, ook een van de grote troeven van Kröller Müller, sla ik over. De tijd tikt door en ik heb nog genoeg te wandelen. Ietwat daas van alle kunst begin ik aan de eigenlijke tocht naar Hoenderloo. Het is lang geleden dat ik in een echt kunstmuseum ben geweest en ik vond het boeiender, ja inspirerender dan ik had verwacht. In mijn studententijd ging ik regelmatig naar musea, vooral tijdens vakanties, en ik heb ze allemaal gehad, de Louvres, de Uffizis, de National Galleries. Om een of andere reden kwam er echter de klad in. Een jaar of vijf, zes geleden heb ik tot tweemaal toe van m’n werkgever een Museumjaarkaart als kerstcadeau gekregen. De eerste keer heb ik deze een jaar lang niet gebruikt. Nul keer dus. De tweede keer heb ik hem één keer gebruikt. Zo cultureel ging het er aan toe de afgelopen jaren.
Maar nu gaan we weer aan de wandel. De route beschrijft een grote boog om de beeldentuin heen, die echt heel uitgestrekt moet zijn. Daarna volgt het hoogste punt van de Veluwe, de Franse berg, 120 meter boven de zeespiegel, 20 meter boven de rest van de het park. Bomen verhinderen uitzicht. Vandaar slingert het pad kilometers lang door het bos van grove dennen met hier en daar een doorkijkje naar de stuifzandvlaktes. Tenslotte kom ik bij Jachtslot St Hubertus en wordt het tijd voor een verhaaltje.

Het gebied dat tegenwoordig de Hoge Veluwe is, werd eind negentiende eeuw aangekocht door Anton Kröller, een steenrijke industrieel die getrouwd was met Helene Müller. Het was bedoeld als zijn jachtterrein en hij gaf de beroemde architect Berlage opdracht een buitenverblijf te bouwen. Dat werd het Jachtslot St Hubertus, een typisch bakstenen Berlagegebouw. De bedoeling was dat Berlage ook een groot museum zou bouwen voor de ras uitdijende kunstcollectie van mevrouw Müller, maar daarvoor bedankte Berlage omdat hij naar verluidt het echtpaar te bemoeizuchtig vond. Door de beurskrach eind jaren twintig verloren de Kröller-Müllers hun fortuin en moesten zij het park verkopen aan de staat, waarna er in 1938 alsnog, zij het op bescheidener schaal, een museum werd gebouwd.
Vanaf het jachthuis is het nog een klein uurtje naar Hoenderloo. Het is rustig in het bos, geen kip te bekennen, het verbaast me. Wel zie ik veel fietsers, wat me doet concluderen dat Nederland op de eerste plaats nog steeds een fietsland is. Ik passeer de camping waar ik een paar jaar geleden met Christel een nachtje heb doorgebracht, fietsend naar Deventer. Dan de uitgang. En dan ben ik in Hoenderloo, waar ik een half uur op de bus moet wachten en koffie drink bij een bakkerij. Het was een bijzondere dag vandaag, met kunst en natuur en een mooi uiltje.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten