Grebbeberg

Dinsdag 10 juni 2008

Het is dinsdag, de ochtend na de sensationele 3-0 overwinning van het Nederlands elftal op Italië. Even zweefden we met z’n allen, nu staan we weer op de grond, op de tegels van perron 14b bijvoorbeeld.Het leven gaat gewoon door en meeloper Jeroen en ik stappen op het sprintertje naar Rhenen.

Onderweg bladeren we door de NRC Next die Jeroen bij zich heeft en praten na over de wedstrijd van gisteren. buitenspelvanbronckhorstblabla. Voetbal is een van die onderwerpen waarover je eindeloos kunt praten zonder iets te zeggen, een soort spel, avondvullend en risicoloos, en daarom bij uitstek geschikt voor de kroeg, waar je verhitte discussies kunt voeren over C-Cruijf versus Malaladona of Asjakss versus Fjnoord zonder dat de onnozelheid ervan je opvalt, want daarvoor heb je teveel gedronken.


In zijn schitterende boek Mens erger je niet, de populaire uitwerking van een theorie die transactionele analyse heet, noemt Eric Berne dit soort sportgesprekken ‘Wie heeft gewonnen?’ en schaart ze onder de noemer Tijdverdrijven. Andere voorbeelden van Tijdverdrijven: ‘General Motors’ (het vergelijken van auto’s), ‘Ooit geweest?’ (naar een romantisch plaatsje) en ‘Kent u?’ (die en die). Naast het vullen van de tijd zijn ze ook de basis voor het selecteren van vrienden en kennissen, en bieden ze nog wat andere existentiële voordelen waar ik de lezer op de vroege ochtend verder niet mee zal vermoeien. Uit mijn eigen observatie wil ik graag toevoegen als Tijdverdrijven: ‘Weertje hè?’ en ‘Al gezien?‘ (die ene leuke reclame).


Goed, voetbal dus = oorlog, en vanaf station Rhenen lopen we zo de Grebbeberg op, een puist van 52 meter hoog die symbolisch is geworden voor de weinig kansrijke strijd in mei 1940 van het Koninkrijk der Nederlanden tegen het Derde Rijk van Adolf Hitler. Hier vond de bekende Slag om de Grebbeberg plaats. Op 10 mei stak het Duitse Achttiende Leger, 20.000 man sterk, de Nederlandse grens over met als opdracht om ’s avonds in ieder geval Rhenen in handen te hebben. Daar, bij Rhenen, zat namelijk de opening naar de Randstad, want het hele gebied er omheen, tot aan het Ijsselmeer toe, was onder water gezet, een beproefde Hollandsche tactiek. Vanwege tegenstand her en der arriveerde de Wehrmacht pas op 11 mei bij de Grebbeberg en werd daar vervolgens drie dagen tegengehouden door het Nederlandse leger ('Oranje' schreef ik bijna, oorlog is voetbal). Pas op de avond van de 13e mei trok Nederland zich terug; op 14 mei capituleerde de regering. De strijd was voorbij.

Op de Grebbeberg sneuvelden zo’n 400 Nederlanders en 250 Duitsers. Ze liggen begraven op dezelfde ereplaats, bovenop de heuvel, in het bos naast Ouwehands Dierenpark. Nette rijen blanke zerken getuigen van de ongerijmdheid van dit alles, de nodeloosheid, de vreselijkheid: allemaal jongens geboren in 1918, 1920, 1922. Tweeëntwintig jaar dus, twintig, achttien. Ik word er altijd een beetje verdrietig van – nee, niet verdrietig: bozig, opstandig, maar op een machteloze manier, het veroorzaakt een kwaadheid die helaas nergens op te richten valt. De Hoge Heren? Het Leven? De Mens? Jeroen schijnt er minder last van te hebben. Hij neemt wat foto’s en huppelt dan het bos in, om even later gretig te snuffelen aan een bunker die grijs en verweerd als een betonzwam uit de grond opsteekt. Routineus reconstrueert hij het schootsveld van de mitrailleurs. Maar goed, wat kun je verwachten van iemand die in zijn vrije tijd knutselt aan <censuur> ?

Vanaf de Grebbeberg wandelen we het open veld in en volgen kilometers lang een asfaltpad langs een riviertje, de Grift. Het is warm en er staat een stevig briesje. Alles ruist en wuift langs de waterkant. Veel groen riet, struiken, bomen. Wat ook ruist, maar nauwelijks wuift is de grijze golf die voorbij fietst, het ene bejaarde stelletje na het andere.
  -Zie je wel, we ze zijn ouwe lullen, zeg ik.
  -Welnee, we zijn trendsetters, vindt Jeroen en richt z’n camera weer op een swingend bloemetje.
De Grebbeberg achter ons zakt langzaam door de knieën. Hetzelfde geldt voor de hoge flattorens van Wageningen waarvan ik weet dat het studentenflats zijn (sterflats heten ze, geloof ik) omdat een vriendin van mij er heeft gewoond en ik er regelmatig op bezoek kwam, lang lang geleden. Een enkele keer ging ik op de fiets, vanuit Utrecht, en ik herinner me vooral de lekkere afdaling vanaf de Grebbeberg, zo de bocht om, roetsj, Wageningen binnen.

Na nog een ooievaarsnest steken we de Grift over en zigzaggen via asfaltwegen naar Bennekom en Ede. Een fijn bankje wordt ons afgetroggeld door weer zo’n pensioenpaar. Even moeten we op de tanden bijten, maar dan treffen we een nog beter bankje, tegen de buitenmuur van een warme bakker die ook ijs verkoopt. We likken een Cornetto weg en observeren het platteland. Van links passeert een tractor. Van rechts een meisje in paardrijbroek. Nog een tractor. Nog een meisje in paardrijbroek. Wat een drukte.

Een uurtje later betreden we Ede via een moderne stadspoort, een viaduct onder de snelweg, om een of andere reden opgeleukt met ijzeren kroonluchters aan het plafond. Het is een vonk van inspiratie die het station Ede-Wageningen node mist. Gelukkig arriveert snel de trein en worden we meegevoerd naar Utrecht en een goede maaltijd met bier bij het Surinaamse huiskamerrestaurant Sweetie aan de Predikherenstraat, waar we gezamenlijk vaststellen dat het onderweg misschien niet altijd precies duidelijk is wat er nou eigenlijk leuk is aan wandelen, maar dat na afloop toch elke keer weer blijkt dat, eh, het weer is afgelopen, proost.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten