Rishikesh 4

Maandag 30 oktober 2006

Maandagochtend. De 'week' is weer begonnen. Merk je echter niets van, want zondag is hier geen speciale dag, en sowieso beginnen Wim en ik het gevoel voor plaats en tijd een beetje kwijt te raken. 

Maargoed. Jacqueline is vanochtend vroeg vertrokken, terug naar Singapore; Julian en Camilla vertrekken deze week; en wij smeren hem morgen. Niet naar Varanasi, zoals het plan eigenlijk was, maar eerst naar het plaatsje Pushkar in Rajahstan waar een niet-te-missen evenement schijnt plaats te vinden, de Pushkar Camel Fair, een soort kamelenmarkt, circus en heilige bijeenkomst ineen. Uw correspondent houdt u op de hoogte. (En hopelijk mag hij daar ook foto's uploaden, want dat is hier een probleem in verband met (onverstaanbaar).)


Terwijl Wim zich mentaal voorbereidde op weer een stevig robbertje yoga met Govinda, ben ik gisteren in alle vroegte Aggarwal House uitgeslopen voor een lange wandeling. Mijn doel was Neelkanth Mahadeev Temple, een heilige tempel -alles is hier heilig- ergens ver in de heuvels: vijftien kilometer lopen, zevenhonderd meter klimmen. Het is een pelgrimsplek waar hindoes naartoe trekken met water uit de Ganges dat ze offeren aan de goden, Shiva in dit geval. ('Neelkanth' betekent 'blauwe keel' en verwijst naar de blauwe keel die Shiva kreeg toen hij vergif dronk.) Sinds een paar jaar loopt er een nieuwe hobbeldebobbelweg naartoe, maar ik wilde het oude pelgrimspad volgen dat vanuit Rishikesh dwars door de jungle omhoog leidt. Ik had het rijk alleen - nou ja, met de apen dan, hele kolonies kwam ik tegen, de jongeren wild stoeiend, de ouderen gezellig aan het vlooien. Verder mooie vlinders gezien en een enkele bontgekleurde specht. De wilde olifanten heb ik gemist, al zouden die hier ook moeten rondlopen. 




Na vier uur klimmen bereikte ik de top van de heuvel. Naar het westen vergezichten over de Ganges die voorbij Rishikesh onmiddellijk verzandt in...verzandt dus; naar het oosten een panorama van steeds hoger en schimmiger wordende heuvelruggen. Een korte afdaling voerde naar een plaatsje waar ik een Lourdes-achtige kermis aantrof. Een drukte van jewelste. Tientallen stalletjes met identieke religieuze souvenirs; overal pre-fab offermandjes gevuld met een paar afrikaantjes, een bekertje water, een zakje suikergoed en een staafje wierook; keiharde religieuze muziek. Om de tempel te bereiken moest ik dwars door deze gratis hindoestaanse traktatie heen en vervolgens weer een stukje omhoog. 



Bij de ingang schoot een Indiase familie net voor mij naar binnen. Beleefd heb ik even gewacht, plaatste toen mijn bergschoenen als een rotseiland in de zee van slippertjes en stapte blootsvoets naar binnen. Al gauw stond ik voor een lage nis die een kijkje bood in een klein kapelletje: in de schemerige, wierokerige lucht ontwaarde ik zo'n typisch felgekleurd hindoebeeld, bedolven onder een wirwar van bloemenslingers. Er werd op m'n schouder getikt, een man beduidde me te knielen, ik ging op m'n knieën - en nu pas zag ik de saddhu in de kapel zitten. O, hallo. De oude man plaatste een tilak op m'n voorhoofd; hij sprenkelde water op m'n handen dat ik over m'n gezicht wreef; en tenslotte gebaarde hij dat ik m'n hand moest ophouden en drukte er iets in, een stukje samengevouwen krantenpapier en wat kleine, witte bolletjes die verdacht veel leken op het vissevoer dat in Rishikesh op straat wordt verkocht, bedoeld om vanaf de brug te gooien naar de zwermen vadsige vissen -ongetwijfeld ook heilig- die de hele dag lui liggen te wachten. Ik twijfelde. Krijg je er een blauwe keel van? Eet, gebaarde de saddhu. In naam van Shiva, vooruit dan maar! Een, twee...
...drie. Gelukkig. Het bleek suikergoed. Dankbaar slikte ik alles weg en verliet de tempel.



Buiten opende ik het krantenpapier: er zat een fijn grijs poeder in. Hoewel het een lichte gelijkenis vertoonde met salmiakpoeder leek dit goedje me beslist niet eetbaar, al had ik geen idee waar het dan wel toe diende. Ik stopte het in m'n broekzak en vergat het, tot ik even later in een shared jeep zat te wachten.

Shared jeeps zijn oude rammelbakken zonder noemenswaardige vering die pas vertrekken als alle hoeken en gaten zijn volgestouwd met een groter aantal personen dan je ooit voor mogelijk had gehouden. Het is veruit de goedkoopste manier van transport (10x goedkoper dan een taxi), enige nadeel is dat je moet wachten tot de chauffeur tevreden is met het aantal passagiers, wat in dit geval een klein half uurtje duurde - toen zaten er twee mensen naast de chauffeur, vier op de achterbank en vijf in de laadbak, allemaal Indiaas op mij na. Er ontstond ook enige consternatie toen ik in wilde stappen, kennelijk doen toeristen dat niet zo snel, maar spoedig werd me het hemd van het lijf gevraagd (India cricket...Holland cricket? India hockey...Holland hockey?) en toen deze simplistische conversatie enigszins droogviel herinnerde ik me het krantenpapiertje, haalde het tevoorschijn en vroeg wat de bedoeling was. Algemene hilariteit. De chauffeur rukte het me uit handen, rommelde er wat in en begon toen mijn voorhoofd te versieren met een paar dikke strepen van links naar rechts. Dààr was het dus voor.

Aldus, toegetakeld als een saddhu, keerde ik weer terug naar het hotel. Later las ik dat dit poeder doorgaans bestaat uit ofwel menselijke as ofwel fijngestampt sandelhout. Ik hoop maar dat het het laatste was.

Dialoog voor twee Indiërs en een toerist
Iedere dag opnieuw word je meerdere malen staande gehouden door Indiaase jongens of mannen die een gesprekje beginnen. In de winkelstraatjes betekent het meestal dat ze iets willen verkopen, maar eenmaal buiten, op het platteland, lijken deze conversaties een doel op zich te zijn, al ontgaat de reden me. Er zijn wat lichte variaties, maar het basispatroon is steeds hetzelfde en gaat als volgt.
Plaats: bergpad. Uit het midden van nergens naderen ineens twee jongens.
-Hello sir.
How are you?
-I'm fine, thank you.
-What country are you from?
-Holland.
Blik van herkenning.
-Holland! Good country! What part are you from? Amsterdam? (1)
-Yes, near Amsterdam.
-What work you do in Holland?
-I work at a big office. (2)
-Good! Big office, good! Are you married?
-Yes, I am married. (3)

-Good! Very good! What is your good name?
-Arthur.
-What?
-ARTHUR.
Hand wordt uitgestoken.
-Well Affr, my name is (onverstaanbaar) and it was nice meeting you.
-Thank you, have a nice day.
En na dit korte en volkomen voorspelbaar, maar o zo warm stukje menselijk kontakt vervolgt Affr opgekikkerd zijn weg, tot de volgende Indiër opduikt.
-Hello sir, how are you?
(1) Indiërs vragen altijd uit 'which part' je komt. Een logische vraag voor mensen die in een immens land wonen met talloze culturen, rassen en religies, maar in mijn ogen weinig relevant voor een Nederlander.
(2) Om het simpel te houden.
(3) Mocht ik willen.
Tenslotte nog een sterk staaltje India. 's Ochtends zeg ik tegen Wim dat ik wel eens zo'n slangenbezweerder zou willen zien. Een paar uur later horen we ineens van buiten exotische muziek komen, een beetje hobo-achtig, we rennen naar het balkon, en ja hoor, in het steegje naast Aggarwal House zit een slangenbezweerder met zijn instrument (pungi is de naam) en zijn slang.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten