Pushkar

Donderdag 2 november 2006

Na tien dagen verlaten we Rishikesh. Het was een heerlijk rustig plaatsje, dat we verruilen voor de gekte van Pushkar, tien centimeter op de kaart, zeventien uur in de bus.


Afscheidsetentje, vooraan Julian en Camilla

Vertrek uit Aggarwal House

Ditmaal hebben we een zogeheten sleeper-bus. Zo'n bus is een meter hoger dan normaal, en die extra meter boven de stoelen wordt opgevuld met slaapcabines van zo'n 1,20 x 1,80 die bedoeld zijn voor twee personen. Aan de krappe kant dus, maar verder best comfortabel - ware het niet dat wij een minuut voor vertrek vaststelden, met enig ongeloof dat razendsnel omsloeg in afgrijzen (dit kàn toch niet!?), dat er van de twee grote schuiframen naar buiten toe eentje miste en we dus opgescheept zaten met een tochtgat van grofweg 1 bij 1 meter, wat betekende dat ons kleine doch fijne slaaphok de facto meer als windtunnel fungeerde. Dat bleek ook snel na vertrek. Eenmaal op de 'grote' weg wapperden alle gordijntjes achterin de bus vrolijk mee en moesten Wim en ik onze voeten in winddichte regenjassen wikkelen en al onze truien aantrekken om enigszins warm te blijven. Na de eerste stop, drie uur later, kwam het hulpje van de chauffeur aanzetten met een groot stuk karton. Dat was een flinke verbetering. Maar ook daarna bleven we eruit zien -in vergelijking met onze medepassagiers die in t-shirtjes fluitend zaten te kaarten- als een stel verdwaalde poolreizigers.



In de cabine tegenover ons, aan de andere zijde van het gangpad, lag een sympathieke jonge Duitser, Stefan, die zich in z'n eentje, mèt ramen, in weelde leek te baden. Met enige jaloezie beschouwden we zijn comfort. Gelukkig klom er vlak voor vertrek een Indische man omhoog. En enig leedvermaak konden we niet onderdrukken toen na de eerste stop òòk de vrouw van de man nog omhoog klom en ze het koekblik knus met z'n drieën deelden. Voor de rest was iedere centimeter van de bus in gebruik, de vloer lag bezaaid met slapende vrouwen en kinderen; als je naar buiten wilde diende je jezelf als een turner op de ongelijke brug naar voren te slingeren. Het was, kortom, weer een hele belevenis en sleeper of niet, we waren andermaal flink groggy toen we 's ochtends de hete woestijnzon van Pushkar binnenstapten.




Pushkar is normalitair een bescheiden plaatsje, 15.000 inwoners, maar de festiviteiten trekken zo'n kwart miljoen bezoekers (plus 15.000 kamelen!!!) en we hadden daarom enige zorg of er nog een kamer te vinden zou zijn. Dat bleek echter niet nodig. India zorgde wel voor ons. Een hotellokker wachtte ons op bij het busstation en loodste ons naar een prima hotel, met binnentuin en het eerste zwembad dat ik hier heb gezien, voor slechts 2x de normale prijs. Hoe was het mogelijk? We keken even rond, inspecteerden het uitzicht vanaf het dak, where is the town? nou, maar doen hè? Nadat we geïnstalleerd waren leunde ik ontspannen op de reling van ons balkon. Er lagen wat mensen te zonnen bij het zwembad. Wacht eens even...dat lange haar, die donkere blikken...het zijn toch geen...aaaargh!!! We bleken zo ongeveer de enige niet-Israëli's in dit hotel, en dus ook zo ongeveer de enige die niet tot vijf uur 's ochtends al trommelend, schreeuwend en stikkend van de lach op de galerij zaten te galmen. Die eerste nacht viel niet mee. De tweede nacht waren ze echter net zo uitgeput als ons, denk ik, want er werd weinig meer van ze vernomen, en inmiddels zijn ze allemaal vertrokken, vermoedelijk naar hèt festival dat vanavond begint, het eerste trancefestival dat ooit in India wordt gehouden en waar iedereen het over heeft.


Hier in Pushkar zijn we een heel ander soort India binnengestapt, het India van Rajhastan, de meest westelijke provincie van India (10x Nederland) die grenst aan Pakistan en overwegend uit woestijn bestaat. Hier geen rivieren en groene heuvels, maar zand, rotsklompen, dorre struiken en kamelen, heel veel kamelen - en ze komen allemaal naar Pushkar toe. Je weet niet wat je ziet! Duizenden kamelen, zo ver het oog reikt, heuvel na heuvel na heuvel, de meeste helemaal opgetut met sieraden, kettingen, belletjes, bloemenkransen of anders gewoon uitgeschoren in een feestelijk patroontje. Ze komen hier voor de jaarlijkse markt, die plaatsvindt tijdens de achtste volle maan (karthika) van de Hindoe-kalender, een heilig moment dat -nog los van alle kamelen- ook nog eens duizenden pelgrims naar Pushkar trekt.


Want Pushkar is...een heilige plaats, natuurlijk. Of preciezer gezegd, het ligt aan een heilig meertje, volgens legende de plek waar Brahman een lotusbloem liet vallen. Aan het meer liggen honderden tempels en vijftig ghats (trappen naar het water). De as van Mahatma Gandhi is in dit meer uitgestrooid.

Het is een mooie, plechtige plek waar we al tweemaal de zonsondergang hebben meegemaakt en ons vrolijk hebben gemaakt over de ongelooflijke sukkels van toeristen die in de handen van neppriesters vallen en zich een zogenaamd Pushkar passport laten aansmeren. Een vriendelijke meneer overhandigt ze glimlachend een bloem, vervolgens worden ze argeloos meegesleurd naar de waterkant, krijgen een dienblad met bloemen, rijst, suikergoed en kleurstof die ze moeten offeren terwijl ze gebeden nazeggen, daarna gebeurt er nog iets met een kokosnoot en als bekroning van dit hele ritueel (dat puja heet) krijgen ze een passport, ofwel een touwtje om de pols ten teken dat inwijding heeft plaatsgevonden. En daarna, ja, dan moet er betaald worden, voor jezelf, voor je vader en moeder, voor je broers en zusters, etcetera, hoe meer hoe beter natuurlijk, en pas als dat eeuwige monetaire gemarachandeer voorbij is kun je met een gegeneerd gezicht verder lopen en hopen dat niemand het gezien heeft. Het was kostelijk om gade te slaan.
  Hoe we dat allemaal zo precies weten?   
  Tja, eh, ach, nou ja, je weet wel.





's Avonds bij de ghats

Geen opmerkingen:

Een reactie posten