Sepilok

 17 - 19 oktober 2016

We zijn naar Sepilok geweest om onze teen in de jungle te steken. Een plaatsje kun je het niet noemen, het is een doodlopende weg met aan het eind links beren en rechts apen en verder een paar lodges die zichzelf verstopt hebben in het oerwoud.

 
Grootste trekpleister is het Orang-utan Rehabilitation Centre. Hier worden jonge orang oetans die hun moeder zijn kwijtgeraakt opgevangen en opgevoed. Omdat orang oetans van alle dieren de langste ‘jeugd’ hebben –gemiddeld wordt een kind tien jaar door de moeder verzorgd – is zo’n kleintje in z’n eentje volstrekt kansloos. In het opvangcentrum leren ze klimmen, eten zoeken, sociale vaardigheden. Na een aantal jaren kunnen ze vrij rondhangen in het reservaat en worden ze alleen nog twee keer per dag gevoed, om 10 uur en om 3 uur. Naarmate de apen ouder worden en zelfstandiger scharrelen ze zelf hun maaltje bij elkaar en komen minder vaak opdagen bij die etensmomenten, en na een tijdje zijn de meesten helemaal verdwenen – vertrokken naar de echte jungle.


We hebben het voedermoment ’s ochtends meegemaakt en daarna een kijkje genomen bij de ‘speeltuin’ waar kleine aapjes leren klimmen en slingeren. Ontzettend grappig om te zien.




Helaas vond onze eigen kleine aap er geen klap aan. Geen nieuws voor ons, want al van jongs af aan toont Wende weinig interesse in dieren; tegen beter weten in hadden we gehoopt dat orang oetans op Borneo iets meer enthousiasme zou oproepen dan –bééh bééh– geitjes in de kinderboerderij, maar nee, een kindergeestje is te puur voor abstracte concepten als ‘bedreigde diersoort’ en ‘lijkt op een mens’, het blijft gewoon sáááááááái. Dus na een hoop ik-ben-moe, ik-heb-het-warm, kunnen-we-terug, ik-heb-nog-geen-ijsje-gehad deden we het enige dat verantwoordelijke ouders in zo’n geval kunnen doen: we zeiden lekker-puh en sleepten haar mee naar de beren.

 
Zelfde verhaal: hier worden verweesde jonge beertjes opgevangen. Het programma loopt echter minder lang en er zijn pas twee beren weer teruggezet. De eerste, in 2014, heette Natalie. Deze kreeg een halsband met een zender mee want ze wilden haar een jaar lang volgen, maar na twee maanden verplaatste de bliep-bliep zich niet meer. O jee…dood? Met veel moeite vonden ze halsband terug in de jungle – zonder Natalie, want die had zich er op een of andere manier uit weten te wurmen. Het gaat trouwens om zogeheten ‘sunbears’, de kleinste beer die er is en eentje die prima kan klimmen, het dier brengt de helft van z’n leven in bomen door. Hier geen voedertijden, je kunt de dieren door de jungle zien scharrelen vanaf een boardwalk met uitkijktorens.

 
We zijn trouwens ook nog naar het Rainforest Discovery Centre geweest waar ze een enorm lange canopy boardwalk hebt, dus een steiger tien meter boven de grond. Het schijnt een uitgelezen plek te zijn om van alles en nog wat te zien, met name in de ochtendschemering en de avondschemering,  maar wij waren er midden op de dag, wat heet! en zijn niet verder gekomen dan één grote eekhoorn met een overdreven staart.

 
Gelukkig had deze jongen iets slims bedacht. Namelijk: ik, Arthur ‘Attenborough’, ga tussen vijf en zes ’s middags gewoon eens natuurvorsen bij onze lodge zelf. Het ding heet Sepilok Jungle Resort en dat is niet zomaar, hij staat namelijk midden in de jungle, aan een riviertje met een hoop groen aan alle kanten, dus… Verrekijker mee, camera mee. Wildlife spotten. Na een half uurtje begon ik me echter af te vragen wie nou met wie spotte. Meer dan drie kraaiachtige vogeltjes had ik niet gezien, onze achtertuin in Utrecht was drukker.

Toen…een klein ijsvogeltje met een blauwe kop die nerveus van struik tot struik hipte. Vlug, erachteraan, voor ie smelt… Terwijl ik schietopgrrrverdommeworstelde om de camera uit het hoesje te krijgen hoorde ik woesh-woesh opeens iets reusachtigs over m’n hoofd strijken. Ik keek op – te laat. Aan de overkant zag ik nog net wat takken bewegen. Toen een luide gil, nog één, een zelfde gil vanaf een andere kant, en woesh-woesh daar kwam voor de tweede keer iets langs zweven, net langzaam genoeg om zich te laten herkennen als, zoals Wende het noemt, een ‘takatoekan’. Het dier verdween in datzelfde bewegende takkenbosje aan de overkant. Wat die twee daar deden, Arthurborough durft het niet te zeggen, maar het ging flink tekeer en het duurde tien minuten. Daarna kwam er eentje weer tevoorschijn, vloog een metertje of twintig verder en ging pontificaal op een tak zitten van de boom die ik het beste kon observeren. Ik meende hem te herkennen: de grootste toekan die er is, de rhinoceros hornbill, als je hem ziet snap je wel waarom hij zo heet. Inzoomen, foto. Rustig rookte hij een sigaretje, hamerde wat op de tak met die grote snavel van hem en vloog vijf minuten later met machtige vleugelslag weer weg door de invallende duisternis.

 
’s Avonds, bij het afrekenen in het restaurant, vertelde ik achteloos dat ik een rhinoceros hornbill had gezien. Ongelovige blik. Die zaten hier helemaal niet. Ja, een paar keer per jaar kwam er wel eens eentje overvliegen, van puntje puntje rivier naar puntje puntje bos, maar dat was een zeldzame aangelegenheid. Ik begon te twijfelen en  haalde de camera. Ja verrek, ze moesten het toegeven, het was de rhinoceros. Wow!

Mooie symboliek, om op onze laatste dag in Maleisië de nationale vogel van Maleisië te treffen, alsof het land een afscheidsgroet gaf. Nu kunnen we met een gerust hart vertrekken.

2 opmerkingen:

  1. Wauw wat een spot! Het lag zeker aan jouw ervaring met het trekvogelpad. HiHi, liefs Emmi

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Die heb je maar weer voor je verzameling !!! Liefs Ankie

    BeantwoordenVerwijderen