Hanoi

Het valt niet mee Vietnam binnen te komen. De Amerikanen weten er alles van.

Je kunt natuurlijk een visum regelen bij de Vietnamese ambassade in Nederland, maar omdat we niet wisten wanneer we het land zouden bezoeken, ja of we er überhaupt zouden komen, besloten we het anders te doen en via internet een zogenaamde ‘letter of approval’ aan te vragen waarmee je ter plekke, op een van de drie internationale luchthavens van Vietnam, een visum kunt krijgen. Met die brief, formulieren en paspoorten stonden we op de luchthaven van Hanoi in de rij voor de Vietnamese autoriteiten, tevreden spinnend over ons goede huiswerk, toen het ons begon te dagen dat er cash afgerekend moest worden, in Amerikaanse dollars. En die hadden we dus nìet. Nou ja, zegt Christel, optimistisch als altijd: Ik kan me niet voorstellen dat ál deze mensen hier met dollars in hun hand klaarstaan. Ze liep langs de rij naar voren om een kijkje bij de balie te nemen, kwam even later terug en zei verbouwereerd: Al deze mensen stáán klaar met dollars in hun hand.

Wat nu? In mijn rugzak zaten euro’s, maar die bevonden zich momenteel ergens in een tunnel onder de luchthaven onderweg naar bagageband 5, aan gene zijde van de douane. Op zak had ik nog een paar Australische dollars en een handvol Maleisische ringgit, maar volstrekt te weinig, en bovendien zagen de strenge, zwijgzame beambten in communistische uniformen er niet uit alsof ze hun baan te danken hadden aan oplossingsgericht denken en improvisatietalent. Ik drentelde zenuwachtig door de hal en vond toen ergens in een hoekje, socialistisch pesterig uit zicht weggestopt, een pinautomaat. Goddank. Pasje erin, ja hij deed het, ratelend vlogen de Vietnamese dongs eruit alsof ik de loterij had gewonnen en met twee miljoen dongs op zak keerde ik, kersverse miljonair, terug naar Christel. (De koers is 25.000 dongs voor 1 euro.) Van dat vermogen mocht ik 1,7 miljoen trouwens meteen weer inleveren bij de visabalie, een hoop geld voor een stickertje in je paspoort als je het mij vraagt.

Al met al duurde deze procedure anderhalf uur. Al die tijd stond bij de uitgang van het vliegveld een arme Vietnamees met een bordje ‘Cools’ op ons te wachten – de hotel pick-up. In ons hele reisbestaan is dit geloof ik pas de tweede of derde hotel pick-up die wij hebben gehad. Om een of andere reden lukt ons dat nooit: of we denken er niet aan, of we zijn te laat, of we kunnen hem niet vinden…er is altijd wat met die pick-ups. Maar deze jongen stond er nog steeds en bracht ons zwijgend –hij sprak geen woord Engels– naar onze bestemming, het Hanoi Evergreen Hotel. Een klein hotelletje, spotgoedkoop, midden in het oude centrum van Hanoi. Kamer met balkon aan de straatkant: druk en lawaaiig, maar leuk om het straatleven op te snuiven. We kijken uit op een zogeheten bia hoa, een van de dranklokalen die hier erg in trek zijn. Op straat zitten groepjes mensen, mannen voornamelijk, op kleine krukjes glazen bier te drinken uit een vers vat. Wow, denken we. Geslaagde hotel pick-up, goedkoop bier, nog drie ton op zak…wat een land!


Die eerste dag hebben we een stuk gewandeld. Eerst door dat oude centrum, dat bestaat uit allemaal kleine straatjes die iets met ‘Hang’ heten, waarbij dat ‘iets‘ staat voor een specifieke gilde: eeuwen geleden hadden alle gildes –de meubelmakers, de zilversmeden– hier hun eigen straatje en eigenlijk zie je dat patroon nog steeds terug. In Hang Vai doet iedereen iets met bamboe, in Hang Thiec iets met ijzerwaren et cetera.


Alleen het moderne gilde van de motorrijders heeft geen eigen straat, die claimt alle straten tegelijk. Vietnam telt 90 miljoen inwoners en 40 miljoen brommertjes; Hanoi telt 7 miljoen inwoners dus als ik dat extrapoleer kom ik op 3 miljoen brommertjes in deze stad. Daar komen dan nog de auto’s bij, de taxi’s, elektrische busjes, fietstaxi’s, gewone fietsers…dat alles wurmt zich door die smalle straatjes dus je kunt je voorstellen dat het een tikkeltje chaotisch is. Chaotisch en leuk. Iedereen zit buiten voor z’n nerinkje en de stoep staat vol met verkoopwaren, geparkeerde brommers, stoeltjes zodat je wel op straat moet lopen, slalommend tussen het verkeer en de dieselwalmen. Geuren, kleuren, geluiden – het is levendig zoals alleen Azië dat kan zijn.


 
Uiteindelijk komen we uit bij het Hoan Kiem meer, dat geldt als het culturele en spirituele hart van Hanoi vanwege een of andere legende met een schildpad en een zwaard. Je kunt er in een half uurtje omheen lopen via een mooi lommerrijk wandelpad, maar niet vandaag, want het is zondag en afgeladen vol. Heel Hanoi is uitgelopen, lijkt het, om ons te verwelkomen. 

 
De straten rond het meer zijn afgezet voor verkeer en het ziet zwart van de flanerende mensen; her en der treden bandjes op; er lopen ballonnenverkopers rond; vrouwen met punthoedjes verkopen snacks vanuit twee grote rieten manden die ze als een weegschaal over hun schouder laten bungelen; en overal poseren mooi opgetutte meisjes in ao dai’s –strakke zijden jurkjes– voor fotografen. (Ook Wende wordt weer regelmatig op de foto gezet, tot haar chagrijn.)

 
Het lijkt alsof er een speciaal feest gaande is, misschien ter ere van de volle maan die belangrijk schijnt te zijn in Vietnam, maar als we navraag doen krijgen we te horen nee hoor, zo gaat het hier ieder weekend. We vallen dus met onze neus in de boter.

 
Laat wordt het echter niet voor ons, we zijn een beetje op na anderhalve dag reizen en twee korte nachtjes. Terug naar ons hotel waar we nog een kopje noedelsoep naar binnen lepelen voor we crashen. Vietnam is begonnen.

 12 - 13 november

2 opmerkingen:

  1. Wat een leuk "Vietnammeisje" hebben jullie bij je.

    Groetjes M&P

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Prachtig deze Hanoihoney. Liefs Ankie

    BeantwoordenVerwijderen