Ha Long Bay

Dan maar een tourtje. We houden er niet zo van, liever doen we dingen zelf, maar soms ontkom je er niet aan.

Tourtjes naar Ha Long Bay zijn big business in Hanoi. Ieder hotel en reisbureau biedt ze aan. Het is echter zaak wel de goede te kiezen, want voor je het weet zit je twee dagen op een boot tussen feestende backpackers. Wij boeken een tourtje bij Kangaroo Cafe, een door een Australiër gerund restaurant en reisbureautje dat wordt aanbevolen in onze gids en een betrouwbaar backpackerfilter heeft: het is beslist niet de goedkoopste optie. Voor dat extra geld krijg je prima accommodatie en eten, plus Engelsen op leeftijd als gezelschap.


We rijden eerst vier uur met een minibusje van Hanoi naar Ha Long City en stappen daar over op een fraai jonkachtig schip. Onze metgezellen zijn een bescheiden Engelse man plus vier gepensioneerden uit Engeland die samen op stap zijn: een stel en een moeder en dochter. De moeder is een kranig oudje dat flink aan het rondreizen is: Zuid-Afrika, Istanbul, Noorwegen – en dat was alleen dit jaar. Het zijn vreselijk aardige, positieve mensen – ze vinden alles ‘beautiful’ en ‘luvvely’.



 Ons schip zet koers richting de verweerde, groen beboste rotsmuur die als een Chinees kamerscherm voor de horizon lijkt te staan, maar als we dichterbij komen ontstaan er gaten in de muur en blijkt de rotswand te bestaan uit losse eilandjes, die steil uit het water omhoog steken. We varen er langs, tussendoor, omheen. Steeds doemen er weer nieuwe spectaculaire rotspunten op en we blijven er tussendoor laveren. In totaal bevat Ha Long Baai een kleine tweeduizend van zulke pinakels. Dit landschap het 'kartsgebergte' en is ontstaan door erosie van het zachte kalksteen. De Vietnamezen hebben trouwens een andere verklaring: de rotsen zijn gegroeid uit de parels die een drakenfamilie uitspuugde om te ontsnappen aan haar vijanden. Aldus ontstond een muur die de achtervolgers tegenhield. De naam Ha Long betekent dan ook ‘neerdalende draak’.


Het is een prachtig landschap en het is fantastisch om er doorheen te cruisen. Na twee uur gaan we ergens in dit natuurlijke labyrint voor anker, samen met alle andere schepen: kennelijk is dit deel van de baai, dat beschermd natuurgebied is, aangewezen als collectieve  pleisterplaats.  Een kleiner bootje brengt ons naar Ti Top Island, een eiland met een strandje. We kunnen zwemmen, maar daar hebben we niet zoveel zin in; Christel beklimt de trap naar de top van de rots, waar je mooi uitzicht over de baai hebt; ik blijf met Wende op het strand. 


Later gaan we met z’n drietjes nog een uurtje kajakken. We peddelen wat langs de rotsen en besluiten dan naar onze boot te roeien, draaien er een rondje omheen en zwaaien vrolijk naar de bemanning – om later ontdekken dat het onze boot helemaal niet was. In het donker keren we terug naar ons schip en gaan ter tafel voor het avondeten, dat volgens de Engelsen luvvely is. De baai ziet er feeëriek uit met alle lichtjes van de schepen. Daarna is het bedtijd voor Wende, en ook voor mij, want ik voel me ziek, heb de hele dag al koorts en koppijn. 

 
Vroeg op de volgende dag, want we gaan een grot bezoeken, Sung Sot Cave. Het kleine bootje brengt ons er weer naartoe. Het is tien voor acht ’s morgens en we zijn niet de eersten: een mannetje of vijftig, zestig staat al te dringen op de steiger. En terwijl ik daar sta te wachten, stijf van de paracetamol en vechtend tegen het intuïtieve verlangen om rechtsomkeert te maken, stel ik me die klassieke vraag die iedereen wel kent: waar moet dat toch heen met de wereld? Zó druk als het overal is geworden – niet alleen bij de traditionele bezienswaardigheden, maar ook meer en meer, en dat is nog veel verontrustender, bij de afgelegen, lastig te bereiken plekken.


Steeds meer mensen hebben tijd en geld om op reis te gaan. Westerlingen, maar ook Chinezen om maar wat te noemen: piekseizoen in Maleisië en Vietnam tegenwoordig zijn de Chinese feestdagen, wanneer Chinezen massaal –en we weten allemaal hoeveel het er zijn– op vakantie gaan. Op Tenggol hebben we zelf kunnen zien wat er gebeurt als je ‘het buffet is geopend’ zegt tegen een groep Chinezen. Daarnaast heeft de digitale ontwikkeling reizen veel gemakkelijker gemaakt, en zijn veel landen toegankelijker geworden wat betreft hun infrastructuur. Het gevolg laat zich raden: overal dringen. Uiteraard wil ik niemand het recht ontzeggen om datgene te doen wat ikzelf óók wil doen, we zijn allemaal bezoekers onder elkaar nietwaar? maar de massaliteit ontneemt je helaas het gevoel van stille verwondering dat je zou willen hebben bij het aanzien van de wonderen van onze wereld. Nog los van de reële schade die we met z’n allen die wonderen toebrengen. Ha Long Bay bijvoorbeeld is het fraaie resultaat van miljoenen jaren erosie, maar de huidige erosie van het toerisme gaat een stuk sneller, en een stuk minder fraai.

Enfin, héél enthousiast ben ik dus niet toen ik als een gedrogeerd schaap achter de kudde aan de trap op sjok. Maar geloof het of niet: Sum Song Cave blijkt een schitterende grot en tot m’n eigen verbazing vind ik het zeer de moeite waard.   


Het oorspronkelijke tourschema bestond eruit om nu met de boot naar het enige bewoonde eiland te varen, Cat Ba Island, en daar in een hotel te overnachten, maar om onduidelijke reden zijn wij, die een driedaagse tour hebben geboekt, beland op een tweedaagse boot, en dus worden we teruggebracht naar Ha Long City en daar met z’n drietjes op de reguliere ferry naar Cat Ba Island gezet die door hetzelfde fraaie kartslandschap opstoomt, maar dan voor een fractie van de prijs – en die dus vol zit met backpackers (en één kleurend jongetje). We komen terecht in Cat Ba City, een toeristisch plaatsje met veel jonge gasten aan een prachtige baai vol kleurrijke vissersbootjes en drijvende restaurantjes. Veel tijd hebben we hier niet, na een bezoek aan het strand en diner aan de boulevard is de dag alweer voorbij.

 


Dag drie. Weer een nieuwe gids pikt ons op en brengt ons naar weer een nieuwe boot met nieuwe mensen, waarmee we terugvaren naar Ha Long City. Onderweg passeren we een drijvend vissersdorp, waar zo’n duizend mensen leven. 

 
In Ha Long City worden we naadloos een busje in geshuffeld en teruggereden naar Hanoi; de eigenaar van Kangaroo Cafe, Max geheten, wacht ons persoonlijk op. Het is een tengere, energieke man met een klein snorretje en een hoop humor, die er alles aan doet ons een goede tijd te bezorgen. Na het eten begeleidt hij ons met een taxi naar het station, want hij weet een geheime ingang, zegt hij. En inderdaad: we stoppen in een zijstraat en lopen dan een hotel binnen, gaan door de gang en een donkere keuken en stappen via de achterdeur rechtstreeks een perron op, precies bij de trein die wij moeten hebben, de nachttrein naar Hue. Een surrealistische ervaring.

 
Dankbaar nemen we afscheid en installeren ons in onze slaapcoupé waar we drie van de vier bedden hebben gereserveerd, in de hoop dat de vierde leeg zou blijven, welk fortuin ons helaas niet beschoren is – we moeten de ruimte delen met een zwijgzame, maar zwaar snurkende Vietnamese man. Na weer een dag van hevige koppijn leg ik me te rusten…en sta de volgende dag eindelijk hersteld op. Drie dagen ben ik ziekig geweest, precies de duur van ons uitstapje naar Ha Long Bay – zou ik allergisch zijn voor tourtjes?

17 - 19 november

Geen opmerkingen:

Een reactie posten